Pander, Bouw sept 1990

De Panderfabriek werd tegen het eind van de 19de eeuw gesticht en zou uit­groeien tot een van de grootste industrieën op het gebied van meubelen en binnenin­richting. De fabriek lag in een groot bouwblok binnen de singels die tot de 19de eeuw de begrenzing van Den Haag waren. Dit bouwblok, omgeven door Prinsegracht, Brouwersgracht en Buiten­om, vormde een combinatie van grach­tenpanden voor welgestelden aan de Prin­segracht met fabrieken en bedrijven aan het Buitenom. Een smalle achterstraat sneed het blok middendoor, de Spijkermakersstraat. Verschillende poorten aan de rand van het bouwblok vormden de ontsluiting voor particuliere hofjes en sloppen waar Haagse arbeiders woonden. Tegen de jaren dertig ging de Panderfa­briek haar ervaring met triplex construc­ties gebruiken voor de produktie van vliegtuigen. In die tijd werkten er bij Pan­der zo'n 600 mensen, en het fabriekscom­plex werd stukje bij beetje uitgebreid. In de jaren vijftig sloot de fabriek haar poor­ten in de Haagse binnenstad en verhuisde ze haar produktieafdeling naar elders. De Rijksgebouwendienst kocht het complex en gebruikte het als huisvesting voor de Bescherming Burgerbevolking, een afde­ling die tijdens de koude oorlog snel groei­de. Dertig jaar nadat Pander vertrokken was, werd de gemeente Den Haag ei­genaar van het complex, die het als stads­vernieuwingslocatie aanmerkte. Maar toen de gemeente een plan ontvouwde om de fabriek te slopen en op deze plek nieu­we woonblokken met hoge dichtheid te bouwen, werd zij geconfronteerd met protesten van de omwonenden in dit bouwblok.

 

Pander, fabriek van meubelen en vliegtui­gen.

 

 

Het Pander-initiatief als kritiek op stadsver­nieuwingsroutine.

Omwonenden en archi­tectenbureau DAK gaven schetsmatig weer wat de mogelijkheden zouden zijn van de verbouw van dit voormalige in­dustriecomplex. Een eerste initiatief toonde aan dat er mogelijkheden waren om het te verbouwen als onderdeel van een bete­kenisvol en samenhangend stedebouw­kundig ontwerp. Dit plan verwierf de steun van het gemeentebestuur en opende de weg naar een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheden van verbouw van Pander. Behalve de noodzakelijke onder­zoeken naar het gebouw zelf - maatvoe­ring, constructie, bouwkundige staat van onderhoud enz. - werd een initiatiefgroep opgezet om een programma voor het ge­bouw te ontwikkelen. Stadsvernieuwingsroutine heeft ervoor gezorgd dat vanaf de jaren zeventig in de oude wijken de produktie van woningen is vlot getrokken. De standaard hiervan is het vierlaags portiekblok dat de huisves­ting is voor paps, mams en de twee kinde­ren. De Pander-initiatiefgroep begon die uitzonderingen te verzamelen die door de­ze stadsvernieuwingsmachinerie buiten de boot vielen. Een mengelmoes van groeps­wonen door ouderen, woongroepen, ge­wone woningen, atelierwoningen en be­drijfsruimten en winkels was hiervan het resultaat, als programma voor de ver­bouw van de Panderfabriek. Uitgangs­punt van dit programma is dat de segrega­tie die ten grondslag ligt aan het huisves­tingsbeleid wordt vervangen door een geïntegreerde vorm van huisvesting in een stedelijke, ruimtelijke samenhang. Deze integratie vraagt een zekere verantwoor­delijkheid van elke toekomstige bewoner voor het complex zelf. Vanuit dit stand­punt werden complex en programma ingezet als strategische zet in de stadsver-nieuwingsaanpak van het hele blok. Een programma met totaal verschillende woonvormen en bewoners, en waar­schijnlijk was Pander met zijn onderling sterk verschillende gebouwdelen de ideale gelegenheid om dit project te huisvesten. Het ontwerp kwam stapsgewijs tot stand, in nauwe samenwerking tussen architect en de Pander-initiatiefgroep. Toen de aan­nemer eenmaal met de uitvoering startte, vormde de initiatiefgroep zich om tot een stichting van bewoners en gebruikers. Nu heeft de Stichting Wonen-Werken Pander een eigen beheertaak: zij doet de toewij zing van de woningen, het mutatieonder-houd en int de huur, een en ander geba­seerd op een beheercontract met het Ge­meentelijk Woningbedrijf. Het complex zelfwas georganiseerd rond een eigen hof die door een paar poorten ontsloten werd op de omliggende grach­ten. Het plan voorzag in sloop van de klei­nere opstallen op de hof en sloop van een groot deel van het fabrieksgebouw aan de achterzijde. Door deze ingreep kon de hof worden vergroot tot openbaar toegankelijke buitenruimte, vanwaar alle gebouw-delen werden ontsloten. Aan de achterzij­de van het complex werd een kleine be­dieningsstraat — als de Engelse mews ver­breed tot een pleintje. Aan de zuidkant van het complex werd een gemeenschappelij­ke tuin ingesloten. Deze drie buitenruim­ten zijn verbonden door — deels bestaande - poorten, die uitkomen op de omliggen­de straten. Twee assen, gebaseerd op de symmetrie van de bestaande gebouwen en zichtlijnen vanaf de straat, organiseren de ruimtelijke hiërarchie. Twee nieuw-bouwblokjes werden ingevoegd. Eén blokje als vervanging van een oud poort­gebouwtje op de hof dat uit bouwtech­nisch oogpunt niet behouden kon wor­den. Dit nieuwe blokje met vijf woningen is ontworpen als nieuw poortgebouw op de hof en maakt deel uit van de reeks poortjes tussen straat en complextuin. Het tweede blok werd in het bedieningsstraat­je ingevoegd. Het combineert een be­drijfsruimte met vier woningen en de in gang van de parkeergarage in de - deels behouden - kelders. Dit blokje vormt de vierde wand van het pleintje aan de Spij-kermakersstraat, scheidt de tuin van de straat en zal een hoeksteen vormen voor de toekomstige stadsvernieuwing in deze straat.

Architectonisch ontwerp: nieuw in oud.

Het ontwerp van het complex heeft twee op elkaar betrokken niveaus, dat van de ont-werpgehelen en ontwerpdelen. Als ont-werpdelen werden de rooilijnen be­noemd, de hof, de tuin, het pleintje en de poortenreeksen ertussenin; de ontwerpge-helen zijn de parameters voor de stede-bouwkundige samenhang en betekenis van het complex als deel van de binnen­stad; zij zijn gebonden aan stedelijke typo­logieën van straten, stegen en hoven. Hof, plein, tuin, poortjes en straat zijn vormge­geven binnen hun eigen typologische be­tekenis, en dragen zo bij aan een zekere 'stedelijke vanzelfsprekendheid' die  te vaak wordt veronachtzaamd in de stads-vernieuwingspraktijk. Tot ontwerpdelen werden benoemd de verschillende gebouwdelen waaruit het complex is opgebouwd, -welke naar hun typologische eigenschappen zijn behan­deld. Elk gebouw heeft zijn eigen ge­schiedenis, zijn eigen constructieve op­bouw en maatsystematiek die vraagt om een eigen aanpak. Elk gebouw speelt zijn eigen rol in het complex als geheel en de nieuwe ingrepen zijn in de verschillende gebouwdelen verschillend uitgewerkt. Tussen deze twee niveaus - ontwerpgehe-len en ontwerpdelen - is het uiteindelijke ontwerp uitgewerkt. Soms werd de ge­schiedenis een handje geholpen om typo­logische verschillen en samenhangen te verduidelijken. Zo werd bijv. de gevel van een blok aan het Buitenom behandeld als gevel van een drietal identieke grach­tenpanden; daar leek het het meest op en zo is de gevel gerestaureerd. Aan de hof-zijde geeft de gevel open zicht op de blok­ken, trappen en galerijtjes die de wonin­gen ontsluiten. Openingen werden t.p.v. bestaande ramen weggezaagd wanneer daar behoefte aan was. De drie •woningen op elke verdieping (een driespanner) ko­men overeen met het beeld van de drie panden van de grachtengevel. De boog-spanten op de zolderverdieping laten ech­ter zien dat het pand nooit in drie gelijke delen verdeeld kan zijn geweest... Aan het Buitenom zijn gevels en zolder­verdieping zorgvuldig gerestaureerd me­de dankzij financiële bijdragen uit de ge­meentelijke monumentenfondsen. Deze vanzelfsprekende gevels met hun kleine ruitjes en roedeverdelingen dragen bij aan de kwaliteit van het Buitenom als een van de grotere singels van Den Haag. Aan de hof is de monumentaliteit van het metsel­werk van de oude fabriek gerelativeerd door teruggelegen galerijen en loggia's van de woningen. Het nieuwe poortge­bouwtje op de hof werd voorzien van bui­tenisolatie en pleisterwerk in een crème-gele kleur, en werkt als een lampion op de hof die een warm-gele kleur geeft aan het teruggekaatste zonlicht. De ramen zijn met gaas gedeeld: de 'nieuwe' 'fenêtres en longueur ontmoeten de 'oude' 'fenêtres en hauteur...'

Alle nieuwe gevels in de oude gebouwen zijn opgebouwd als houtskeletbouw, be­kleed met houten rabatdelen en licht­groen geschilderd. Gepleisterde delen op de oude gevels laten zien waar eerst belen­dingen stonden, en zijn geschilderd in aardkleuren die passen bij het bejaarde metselwerk. Het staalwerk van loggia's, balkons, trappen, afdaken en draagcon­structies is vormgegeven als toevoeging aan het gebouw, met een beeld als van een fabriek.

Het pleintje aan de kleine bedieningsstraat aan de achterzijde maakt het gebouw los van de straat. De oude, 80 cm dikke binnengevel met bogen laat zien welk gedeel­te van de fabriek is gesloopt. Het nieuwe blokje, in groen en blauw pleisterwerk is ontworpen als hoekhuis: de asymmetri­sche 'fenêtres en longueur' laten het eerder op een villa lijken dan op een blokje met vier woningen. Dit blokje benadrukt de informele sfeer van het achterstraatje, in tegenstelling tot de omsloten en samen­hangende hof en in tegenstelling tot de be­scheiden, meer representatieve gevels aan de grachten.

Uitvoering In de uitvoering kostte met name de parkeerkelder de nodige aan­dacht. De bestaande kelder van het te slo­pen fabrieksgebouw werd uitgebreid en voorzien van een nieuwe dakvloer op nieuwe kolommen. Hiertoe werd eerst de keldervloer met groutankers vastgezet om te voorkomen dat na sloop van de boven­bouw de kelder zou opdrijven. Om te voorkomen dat de funderingen van de omliggende panden gevaar zouden lopen, is voor de uitbreiding een uitvoeringswij-ze gekozen zonder bronnering. Hiertoe is gewerkt met een verloren dam wand en een "waterdichte bouwputbodem van on-derwaterbeton. Dit onderwaterbeton is in een 3 m dikke laag gestort in de op diepte afgegraven bouwput, die op dat moment vol (grond)water stond. Met behulp van duikers is de betonlaag geëgaliseerd. Het onderwaterbeton fungeert daarmee als waterdichte bodemafsluiter, als werk­vloer en ballastlaag tegen opdrijven. Het dek werd uitgevoerd als breedplaatvloer met versterkte stroken en afgewerkt met gietasfalt.

Binnenkort wordt het dek als onderdeel van de openbare inrichting, voorzien van bankjes en vaste plantenbakken. Midden-op de hof, op het kruispunt van zichtlijnen en symmetrie-assen, is een bronzen wolf-in-schaapskleren geplaatst van beeldhouwster Ingrid Rollema.

 

Voor wat betreft het inbouwpakket kon slechts gedeeltelijk teruggevallen worden op de renovatiepakketten zoals die met na­me voor 19de-eeuwse woningen zijn ont­wikkeld. Het ontbreken van scheidings­wanden in de grote fabriekshallen maakte het noodzakelijk nieuwe woningschei­dende wanden te maken. Uitgangspunt hierbij was een goede isolatie tegen brand en geluid. Deze is gerealiseerd door vloer­beschot en balklagen ter plaatse van de sta­len onderslagbalken zoveel mogelijk door te halen en te scheiden met een hard geper­ste steenwolplaat als akoestische en brandscheiding. De dubbele woningscheidende wand loopt aan weerszijden van deze scheiding van vloer tot aan bestaand pla­fond. Het nieuwe, woningscheidend pla­fond sluit hier weer tegenaan. In afwijking van de gangbare renovatiepraktijk hebben de vertrekken aan de gevels alle een zo hoog mogelijke hoogte, doorgaans 3 m, alleen in de middenzone van de woningen, waar sanitair, verkeersruimte en alle bin­nendeurkozijnen liggen is de hoogte vast­gesteld op de standaardmaat 2,60 m. In het gebouw is ongeveer 37.000 m2 gipsplaat verwerkt.

 

Conclusie

De verbouw van de Panderfabriek werd gerealiseerd binnen de strikte bepalingen van de sociale huurwoningen, zoals het normkostensysteem. Het maxi­male rijksbudget is niet benut, omdat daardoor de huren even hoog zouden worden als de nieuwbouwhuren in de stadsvernieuwing. Om dit op te vangen is bijgedragen uit met name het kopkosten­fonds. Tussen initiatief en oplevering la-genjaren werk, soms met vruchteloze on­derhandelingen. Het complex huisvest nu een mengelmoes van woningen, winkels en bedrijfsruimten.

Het verbouwen van oude industriecom­plexen met hun ongebruikelijke typolo­gieën opent mogelijkheden voor combi­naties van functies die in de door routine beheerste nieuwbouw niet zo makkelijk te realiseren zijn . Oude fabriekscomplexen bieden daarnaast een sterke historische en typologische context die opgepakt kan worden als ontwerpstrategie met eigen, plaatsgebonden kenmerken die geen ver­dere zinledige aanvullingen meer nodig heeft: ankerplaatsen voor de stadsver­nieuwing.

Ook biedt het mogelijkheden tot integra­tie binnen een stedebouwkundig bepaalde samenhang. Het is juist die mengeling van functies, die verlaten is met de komst van de stadsvernieuwing, toen de moderne planning de oude binnensteden is binnen­gewandeld. Huisvesting voor jongeren, voor studenten, ouderen, woongroepen, mensen met kinderen, woningen met werkplekken en woningen voor gezinnen zijn verschillende categorieën die elk apart worden bediend en afgehandeld, waar­door onze steden gestratificeerde, van el­kaar vervreemde zones worden. Het openbare leven in de stadscentra van van­daag moet in een stedelijke samenhang zijn ingebed: alleen in die samenhang kan elke inwoner over de mogelijkheden be­schikken zich een deel van de stedelijke omgeving toe te eigenen om deel te kun­nen nemen aan het sociaal verkeer aan de buitenkant van zijn voordeur.

Ir. Peter Drijver

Dit artikel verscheein in het september nummer 1990 van het tijdschrift BOUW.

 

* Met ingang van 1 januari 1989 is architecten­bureau DAK opgesplitst. Joos Aerts en Miei Karthaus zijn combinaties aangegaan met andere collega's. Peter Drijver en Mieke Bosse zijn gaan samenwerken onder de naam Scala Architekten.