De Panderfabriek werd tegen het eind van de 19de eeuw gesticht en zou uitgroeien tot een van de grootste industrieën op het gebied van meubelen en binneninrichting. De fabriek lag in een groot bouwblok binnen de singels die tot de 19de eeuw de begrenzing van Den Haag waren. Dit bouwblok, omgeven door Prinsegracht, Brouwersgracht en Buitenom, vormde een combinatie van grachtenpanden voor welgestelden aan de Prinsegracht met fabrieken en bedrijven aan het Buitenom. Een smalle achterstraat sneed het blok middendoor, de Spijkermakersstraat. Verschillende poorten aan de rand van het bouwblok vormden de ontsluiting voor particuliere hofjes en sloppen waar Haagse arbeiders woonden. Tegen de jaren dertig ging de Panderfabriek haar ervaring met triplex constructies gebruiken voor de produktie van vliegtuigen. In die tijd werkten er bij Pander zo'n 600 mensen, en het fabriekscomplex werd stukje bij beetje uitgebreid. In de jaren vijftig sloot de fabriek haar poorten in de Haagse binnenstad en verhuisde ze haar produktieafdeling naar elders. De Rijksgebouwendienst kocht het complex en gebruikte het als huisvesting voor de Bescherming Burgerbevolking, een afdeling die tijdens de koude oorlog snel groeide. Dertig jaar nadat Pander vertrokken was, werd de gemeente Den Haag eigenaar van het complex, die het als stadsvernieuwingslocatie aanmerkte. Maar toen de gemeente een plan ontvouwde om de fabriek te slopen en op deze plek nieuwe woonblokken met hoge dichtheid te bouwen, werd zij geconfronteerd met protesten van de omwonenden in dit bouwblok.
Pander, fabriek van meubelen en vliegtuigen.
Het Pander-initiatief als kritiek op stadsvernieuwingsroutine.
Omwonenden en architectenbureau DAK gaven schetsmatig weer wat de mogelijkheden zouden zijn van de verbouw van dit voormalige industriecomplex. Een eerste initiatief toonde aan dat er mogelijkheden waren om het te verbouwen als onderdeel van een betekenisvol en samenhangend stedebouwkundig ontwerp. Dit plan verwierf de steun van het gemeentebestuur en opende de weg naar een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheden van verbouw van Pander. Behalve de noodzakelijke onderzoeken naar het gebouw zelf - maatvoering, constructie, bouwkundige staat van onderhoud enz. - werd een initiatiefgroep opgezet om een programma voor het gebouw te ontwikkelen. Stadsvernieuwingsroutine heeft ervoor gezorgd dat vanaf de jaren zeventig in de oude wijken de produktie van woningen is vlot getrokken. De standaard hiervan is het vierlaags portiekblok dat de huisvesting is voor paps, mams en de twee kinderen. De Pander-initiatiefgroep begon die uitzonderingen te verzamelen die door deze stadsvernieuwingsmachinerie buiten de boot vielen. Een mengelmoes van groepswonen door ouderen, woongroepen, gewone woningen, atelierwoningen en bedrijfsruimten en winkels was hiervan het resultaat, als programma voor de verbouw van de Panderfabriek. Uitgangspunt van dit programma is dat de segregatie die ten grondslag ligt aan het huisvestingsbeleid wordt vervangen door een geïntegreerde vorm van huisvesting in een stedelijke, ruimtelijke samenhang. Deze integratie vraagt een zekere verantwoordelijkheid van elke toekomstige bewoner voor het complex zelf. Vanuit dit standpunt werden complex en programma ingezet als strategische zet in de stadsver-nieuwingsaanpak van het hele blok. Een programma met totaal verschillende woonvormen en bewoners, en waarschijnlijk was Pander met zijn onderling sterk verschillende gebouwdelen de ideale gelegenheid om dit project te huisvesten. Het ontwerp kwam stapsgewijs tot stand, in nauwe samenwerking tussen architect en de Pander-initiatiefgroep. Toen de aannemer eenmaal met de uitvoering startte, vormde de initiatiefgroep zich om tot een stichting van bewoners en gebruikers. Nu heeft de Stichting Wonen-Werken Pander een eigen beheertaak: zij doet de toewij zing van de woningen, het mutatieonder-houd en int de huur, een en ander gebaseerd op een beheercontract met het Gemeentelijk Woningbedrijf. Het complex zelfwas georganiseerd rond een eigen hof die door een paar poorten ontsloten werd op de omliggende grachten. Het plan voorzag in sloop van de kleinere opstallen op de hof en sloop van een groot deel van het fabrieksgebouw aan de achterzijde. Door deze ingreep kon de hof worden vergroot tot openbaar toegankelijke buitenruimte, vanwaar alle gebouw-delen werden ontsloten. Aan de achterzijde van het complex werd een kleine bedieningsstraat — als de Engelse mews — verbreed tot een pleintje. Aan de zuidkant van het complex werd een gemeenschappelijke tuin ingesloten. Deze drie buitenruimten zijn verbonden door — deels bestaande - poorten, die uitkomen op de omliggende straten. Twee assen, gebaseerd op de symmetrie van de bestaande gebouwen en zichtlijnen vanaf de straat, organiseren de ruimtelijke hiërarchie. Twee nieuw-bouwblokjes werden ingevoegd. Eén blokje als vervanging van een oud poortgebouwtje op de hof dat uit bouwtechnisch oogpunt niet behouden kon worden. Dit nieuwe blokje met vijf woningen is ontworpen als nieuw poortgebouw op de hof en maakt deel uit van de reeks poortjes tussen straat en complextuin. Het tweede blok werd in het bedieningsstraatje ingevoegd. Het combineert een bedrijfsruimte met vier woningen en de in gang van de parkeergarage in de - deels behouden - kelders. Dit blokje vormt de vierde wand van het pleintje aan de Spij-kermakersstraat, scheidt de tuin van de straat en zal een hoeksteen vormen voor de toekomstige stadsvernieuwing in deze straat.
Architectonisch ontwerp: nieuw in oud.
Het ontwerp van het complex heeft twee op elkaar betrokken niveaus, dat van de ont-werpgehelen en ontwerpdelen. Als ont-werpdelen werden de rooilijnen benoemd, de hof, de tuin, het pleintje en de poortenreeksen ertussenin; de ontwerpge-helen zijn de parameters voor de stede-bouwkundige samenhang en betekenis van het complex als deel van de binnenstad; zij zijn gebonden aan stedelijke typologieën van straten, stegen en hoven. Hof, plein, tuin, poortjes en straat zijn vormgegeven binnen hun eigen typologische betekenis, en dragen zo bij aan een zekere 'stedelijke vanzelfsprekendheid' die te vaak wordt veronachtzaamd in de stads-vernieuwingspraktijk. Tot ontwerpdelen werden benoemd de verschillende gebouwdelen waaruit het complex is opgebouwd, -welke naar hun typologische eigenschappen zijn behandeld. Elk gebouw heeft zijn eigen geschiedenis, zijn eigen constructieve opbouw en maatsystematiek die vraagt om een eigen aanpak. Elk gebouw speelt zijn eigen rol in het complex als geheel en de nieuwe ingrepen zijn in de verschillende gebouwdelen verschillend uitgewerkt. Tussen deze twee niveaus - ontwerpgehe-len en ontwerpdelen - is het uiteindelijke ontwerp uitgewerkt. Soms werd de geschiedenis een handje geholpen om typologische verschillen en samenhangen te verduidelijken. Zo werd bijv. de gevel van een blok aan het Buitenom behandeld als gevel van een drietal identieke grachtenpanden; daar leek het het meest op en zo is de gevel gerestaureerd. Aan de hof-zijde geeft de gevel open zicht op de blokken, trappen en galerijtjes die de woningen ontsluiten. Openingen werden t.p.v. bestaande ramen weggezaagd wanneer daar behoefte aan was. De drie •woningen op elke verdieping (een driespanner) komen overeen met het beeld van de drie panden van de grachtengevel. De boog-spanten op de zolderverdieping laten echter zien dat het pand nooit in drie gelijke delen verdeeld kan zijn geweest... Aan het Buitenom zijn gevels en zolderverdieping zorgvuldig gerestaureerd mede dankzij financiële bijdragen uit de gemeentelijke monumentenfondsen. Deze vanzelfsprekende gevels met hun kleine ruitjes en roedeverdelingen dragen bij aan de kwaliteit van het Buitenom als een van de grotere singels van Den Haag. Aan de hof is de monumentaliteit van het metselwerk van de oude fabriek gerelativeerd door teruggelegen galerijen en loggia's van de woningen. Het nieuwe poortgebouwtje op de hof werd voorzien van buitenisolatie en pleisterwerk in een crème-gele kleur, en werkt als een lampion op de hof die een warm-gele kleur geeft aan het teruggekaatste zonlicht. De ramen zijn met gaas gedeeld: de 'nieuwe' 'fenêtres en longueur ontmoeten de 'oude' 'fenêtres en hauteur...'
Alle nieuwe gevels in de oude gebouwen zijn opgebouwd als houtskeletbouw, bekleed met houten rabatdelen en lichtgroen geschilderd. Gepleisterde delen op de oude gevels laten zien waar eerst belendingen stonden, en zijn geschilderd in aardkleuren die passen bij het bejaarde metselwerk. Het staalwerk van loggia's, balkons, trappen, afdaken en draagconstructies is vormgegeven als toevoeging aan het gebouw, met een beeld als van een fabriek.
Het pleintje aan de kleine bedieningsstraat aan de achterzijde maakt het gebouw los van de straat. De oude, 80 cm dikke binnengevel met bogen laat zien welk gedeelte van de fabriek is gesloopt. Het nieuwe blokje, in groen en blauw pleisterwerk is ontworpen als hoekhuis: de asymmetrische 'fenêtres en longueur' laten het eerder op een villa lijken dan op een blokje met vier woningen. Dit blokje benadrukt de informele sfeer van het achterstraatje, in tegenstelling tot de omsloten en samenhangende hof en in tegenstelling tot de bescheiden, meer representatieve gevels aan de grachten.
Uitvoering In de uitvoering kostte met name de parkeerkelder de nodige aandacht. De bestaande kelder van het te slopen fabrieksgebouw werd uitgebreid en voorzien van een nieuwe dakvloer op nieuwe kolommen. Hiertoe werd eerst de keldervloer met groutankers vastgezet om te voorkomen dat na sloop van de bovenbouw de kelder zou opdrijven. Om te voorkomen dat de funderingen van de omliggende panden gevaar zouden lopen, is voor de uitbreiding een uitvoeringswij-ze gekozen zonder bronnering. Hiertoe is gewerkt met een verloren dam wand en een "waterdichte bouwputbodem van on-derwaterbeton. Dit onderwaterbeton is in een 3 m dikke laag gestort in de op diepte afgegraven bouwput, die op dat moment vol (grond)water stond. Met behulp van duikers is de betonlaag geëgaliseerd. Het onderwaterbeton fungeert daarmee als waterdichte bodemafsluiter, als werkvloer en ballastlaag tegen opdrijven. Het dek werd uitgevoerd als breedplaatvloer met versterkte stroken en afgewerkt met gietasfalt.
Binnenkort wordt het dek als onderdeel van de openbare inrichting, voorzien van bankjes en vaste plantenbakken. Midden-op de hof, op het kruispunt van zichtlijnen en symmetrie-assen, is een bronzen wolf-in-schaapskleren geplaatst van beeldhouwster Ingrid Rollema.
Voor wat betreft het inbouwpakket kon slechts gedeeltelijk teruggevallen worden op de renovatiepakketten zoals die met name voor 19de-eeuwse woningen zijn ontwikkeld. Het ontbreken van scheidingswanden in de grote fabriekshallen maakte het noodzakelijk nieuwe woningscheidende wanden te maken. Uitgangspunt hierbij was een goede isolatie tegen brand en geluid. Deze is gerealiseerd door vloerbeschot en balklagen ter plaatse van de stalen onderslagbalken zoveel mogelijk door te halen en te scheiden met een hard geperste steenwolplaat als akoestische en brandscheiding. De dubbele woningscheidende wand loopt aan weerszijden van deze scheiding van vloer tot aan bestaand plafond. Het nieuwe, woningscheidend plafond sluit hier weer tegenaan. In afwijking van de gangbare renovatiepraktijk hebben de vertrekken aan de gevels alle een zo hoog mogelijke hoogte, doorgaans 3 m, alleen in de middenzone van de woningen, waar sanitair, verkeersruimte en alle binnendeurkozijnen liggen is de hoogte vastgesteld op de standaardmaat 2,60 m. In het gebouw is ongeveer 37.000 m2 gipsplaat verwerkt.
Conclusie
De verbouw van de Panderfabriek werd gerealiseerd binnen de strikte bepalingen van de sociale huurwoningen, zoals het normkostensysteem. Het maximale rijksbudget is niet benut, omdat daardoor de huren even hoog zouden worden als de nieuwbouwhuren in de stadsvernieuwing. Om dit op te vangen is bijgedragen uit met name het kopkostenfonds. Tussen initiatief en oplevering la-genjaren werk, soms met vruchteloze onderhandelingen. Het complex huisvest nu een mengelmoes van woningen, winkels en bedrijfsruimten.
Het verbouwen van oude industriecomplexen met hun ongebruikelijke typologieën opent mogelijkheden voor combinaties van functies die in de door routine beheerste nieuwbouw niet zo makkelijk te realiseren zijn . Oude fabriekscomplexen bieden daarnaast een sterke historische en typologische context die opgepakt kan worden als ontwerpstrategie met eigen, plaatsgebonden kenmerken die geen verdere zinledige aanvullingen meer nodig heeft: ankerplaatsen voor de stadsvernieuwing.
Ook biedt het mogelijkheden tot integratie binnen een stedebouwkundig bepaalde samenhang. Het is juist die mengeling van functies, die verlaten is met de komst van de stadsvernieuwing, toen de moderne planning de oude binnensteden is binnengewandeld. Huisvesting voor jongeren, voor studenten, ouderen, woongroepen, mensen met kinderen, woningen met werkplekken en woningen voor gezinnen zijn verschillende categorieën die elk apart worden bediend en afgehandeld, waardoor onze steden gestratificeerde, van elkaar vervreemde zones worden. Het openbare leven in de stadscentra van vandaag moet in een stedelijke samenhang zijn ingebed: alleen in die samenhang kan elke inwoner over de mogelijkheden beschikken zich een deel van de stedelijke omgeving toe te eigenen om deel te kunnen nemen aan het sociaal verkeer aan de buitenkant van zijn voordeur.
Ir. Peter Drijver
Dit artikel verscheein in het september nummer 1990 van het tijdschrift BOUW.
* Met ingang van 1 januari 1989 is architectenbureau DAK opgesplitst. Joos Aerts en Miei Karthaus zijn combinaties aangegaan met andere collega's. Peter Drijver en Mieke Bosse zijn gaan samenwerken onder de naam Scala Architekten.