Hartelijk dank voor uw uitnodiging hier iets te mogen vertellen over het werk van de architect en vrijmetselaar Jan Wils. En laat ik beginnen met U te felciteren met hjet 100 jarig bestaan van uw Loge.Uw Emmabank op het Haagse Voorhout is van een discrete dienstbaarheid voor allen: dat is wellicht de band tussen de Koningin Moeder en de Orde van Vrijmetselaren van het Grootoosten, die haar hiermee eerden.
Ik ben geen Vrijmetselaar dus bied U bij deze op voorhand mijn gemeende excuses aan voor gissingen mijnerzijds ten aanzien van uw loge. Ik kwam bij toeval in aanraking met de Loge toen ons gevraagd werd het verlaten Loge-gebouw aan de Fluwelen Burgwal te restaureren ten behoeve van kantoorfuncties. Daar maakten we kennis met onder meer de ingrepen die de architect Jan Wils aan het interieur had verricht.
Vanmiddag staan we even stil bij het werk van de architect Jan Wils. Een architect wiens carriére een vliegende start maakte en op zijn hoogtepunt was bij de opening van het Olympisch dorp in Amsterdam in 1928. Een actief man in het culturele leven van Den Haag en Voorburg én een actief Vrijmetselaar.
Je bent jong en je wilt wat. Dat geldt elk individu maar ik wil me beperken tot een generatie architecten die aan het begin van de 20e eeuw hun weg moesten vinden in hun professie. Ergens tussen bouwmeester, maatschappij-filosoof, huwelijks-makelaar en practische bouwkundige in. Die generatie werd geïnspireerd door de moed van de wat oudere architect Berlage die afstand nam van de traditionele vormenrijkdom. Een moed die bovendien zijn oorsprong had in oprecht maatschappelijk engagement plus de ambitie dáárvoor een nieuwe jas te maken. Een gebouwde omgeving voor iedereen waarbij de nieuwste Amerikaanse architectuur de weg wees.
In de manier waarop de Amerikaanse architecten Sullivan en Wright werkten was níet alleen een abstractie van bestaande vormen te herkennen. Door overstekken en grote vensterstroken werd de ruimte op een nieuwe manier begrensd, vrijer gemaakt, de overgang tussen binnen en buiten verzacht. Juist die vernieuwing was het die de jonge generatie architecten in Europa herkenden.
De paden van architecten van die generatie zouden elkaar kruisen bij het tijdschrift De Stijl dat vanaf 1917 in Leiden werd uitgegeven. Drijvende kracht hierachter was de schilder Theo van Doesburg een schilder en ‘enfant terrible’.
Van links naar rechts. Rietveld, zoon van een meubelmaker, leerde het vak bij zijn vader en volgde avondlessen bij de eigenzinnige architect Klaarhamer in Utrecht. Hij ontmoette de schilders en architecten van De Stijl pas toen hij zijn beroemde stoel af had, toen nog niet rood en blauw geschilderd.
Wils, zoon van een aannemer, leerde het vak van zijn vader die hem stimuleerde in Delft te gaan studeren. Wils werkte een tijdje bij Berlage en werd daar aangemoedigd. Zijn beroemde woningbouwproject Daal en Berg was in uitvoering toen hij gelijkgestemden bij De Stijl ontmoette.
Oud, zoon van een handelaar in wijn en effecten, rondde zijn opleiding tot architect af met verschillende cursussen. Bij toeval kwam hij in aanraking met schilders die sinds de impressionisten een queeste voerden naar de essentie van de uitdrukking van de natuur. Ouds verbluffende tekeningen verschenen in het eerste nummer van de Stijl.
Binnen 10 jaar had De Stijl zich overleefd: Rietveld bouwde als manifest ervan zijn Schröderhuis en zou daarna vooral naam maken met wit gepleisterde huizen. Wils bouwde zijn monumentale Olpympisch Stadion, opgetrokken in baksteen en Oud bouwde na café De Unie een tijd lang alleen nog wit gepleisterde rijwoningen.
Wils had in die 10 jaar tijd een heel eigen uitdrukkingsvorm gevonden en een koopkrachtige en tevreden cliëntèle. En Wils was daarbij niet bang voor een monumentaal stadsbeeld met daarin plek voor monumentale maar moderne architectuur. Dat was misschien wel de sublimatie van het geestelijk communisme dat hij als jonge architect zo vurig beleed.
De vliegende start van Wils’ carrière begon met een nieuwbouwplan voor middenstandswoningen in Den Haag, tot op de dag van vandaag als Papaverhof te vinden in Den Haag. Naast het Goudenregenplein ligt het in een groot bouwblok, omzoomd door gemetselde portiek-etageflats.
Het complex bestaat uit een dubbele ring: de omlopende straat is hier rood gestippeld, het plantsoen als hof is geel gestippeld.
Voor de architectuur van de eengezinswoningen gebruikte Wils ongehoorde vormen, materialen en kleuren. De kleine individuele woningen zijn paarsgewijs tot een symmetrische woning gegroepeerd met horizontale benadrukking van banden, luifels en vensters. De woningen waren van gepleisterd beton, materiaalloos en bont beschilderd. De ramen van de erkers konden zakken in de bloembakken waardoor de erker als een veranda voelde.
Voor dit plan was Wils door een project van de Amerikaan Wright geïnspireerd, de Lexington terraces. Maar niet alleen door de architectuur waarin de individuele woning opgenomen is in de broederschap van flats.
Het complex bestaat uit een dubbele ring: aan de buitenzijde gericht naar de straat en aan de binnenzijde gericht naar de hof. Dàt is wat Wils overneemt van Wright maar hij voegt daar nog iets aan toe.
De kleine eengezinswoningen –rug aan rug– zijn door Wils als het ware uit elkaar geschoven.
Hierdoor hebben keuken en de kleine slaapkamer achteruitzicht naar de straat waaraan het huis níet ligt. En dat betekent dat als je naar je huis loopt door het gezamelijke tuinhek je recht op de keukenramen afloopt van je achterburen.
Bij de laatste renovatie eind jaren 90 zijn de woningen gemoderniseerd en zijn de oorspronkelijke kleuren teruggebracht. De gevels aan de binnenste ring werden van een nieuwe ‘Wurfpflaster’ voorzien: een minerale pleister die de stucadoor met zijn troffel tegen de muur vlak uitwerpt.
De buitenring bestaat uit 3laagse portiek-etagewoningen in metselwerk: de massa-opbouw en architectonische details zijn verwant maar met hun gangbare hoogte en huid passen ze het gehele complex verfijnd in in de buurt.
Een voorstudie en het gebouwde resultaat.
Het was de bedoeling om de woningen te bouwen in een nieuw sintelbetonsysteem met houten vloeren. Maar de onbekendheid van architect en aannnemer maakte dit tot regelrechte ramp. Dit is een beeld van de weinig systematische bekisting die werd gebruikt en men kan zich voorstelen dat dit niet erg snel werkt.
Na het ontkisten kon veel beton met de hand uiteen worden gehaald – zo slecht was het mengsel en de verdichting va de beton. Uiteindelijk is de uitvoering met beton na een tiental woningen gestaakt en is verder traditioneel metselwerk toegepast. Het is niet onwaarschijnlijk dat Wils na dit échec definitief voor metselwerk zou kiezen.
Kort hierna maakt Wils nog een ontwerp voor arbeiderswoningen dat op deze principes is gebaseerd, maar nu zijn het dubbele bouwstroken om en om met een straat en plantsoen afgewisseld. De situatie rechtsonder is grafisch sterk verwant met de glas-in-lood vensters uit die tijd en met het logo dat Wils zelf gebruikte voor zijn bureau.
Wanneer jan Wils in 1918 het Hotel de Dubbele Sleutel in Woerden bouwt baseert hij zich weer sterk op Wright, maar nu op de beeld-taal van diens ‘prairy-style’ villaas in Chicago.
Het hotel heeft een complexe massa-opbouw waardoor het een vriendelijke maat krijgt.
De blokkerigheid die de tekening nog heeft, verdwijnt geheel wanneer we het in baksteen uitgevoerd zien. Voor het interieur werden moderne, eigenwijze stoelen ontworpen.
In een hoekiger ontwerp doet hij dat voor een dubbel woonhuis in Alkmaar: de tekening toont een imposante blokkendoos.
Maar het gebouwde resultaat is ook hier verfijnd, argeloos bijna omdat de baksteen het geheel verzacht.
Datzelfde doet zich voor bij de dansschool Gaillard-Jorissen die Wils zal bouwen aan de Haagse Laan van Meerdervoort. Op de Joost-Swarte achtige tekening oogt de gevel abstract en hard, in werkelijkheid is het een onopvallend en gedistingeerd statement.
Hiermee treedt voor Jan Wils een periode van grote bloei aan: door zijn persoonlijke inspanningen in het Haagse culturele leven én door zijn voorbeeldige projecten wordt hij één van de grondleggers van de zogenaamde Nieuwe Haagsche School. Het zijn deze projecten die een grote groep verwante collegaas inspireren: Duiker en Bijvoet, Co Brandes, Verschoor én veel ontwikkelaars en politici in de regio van Den Haag.
De reputatie en productie van het bureau neemt toe en Wils waagt de sprong naar een groot project wanneer hij meedoet aan de prijsvraag voor het Haagse stadhuis. Op de plek van de oude Turfmarkt , recht tegenover de Nieuwe Kerk, ontwerpt hij een langwerpige vijver met kantoren en winkels ter weerszijden. Recht tegenover de kerk een monumentale compositie van stadhuis en asymmetrisch geplaatste toren: dat Wils en Dudok op dat moment kontakt hadden ook over diens raadhuis in Hilversum is goed voorstelbaar.
In Den Haag worden in Benoordenhout en Zorgvlied appartementengebouwen en woonhuizen gebouwd: hier het blok aan het Jozef Israëlsplein met Frans Lourijsen.
Daarnaast ontwierpen ze een halfvrijstaand woonhuis.
Tot op de dag van vandaag overtuigen deze gebouwen met hun gebalanceerde lijnenspel en levendige volumes, de royale luifels, de plantenbakken en het beeldhouwwerk van Altorf bij de entree.
Wils heeft begin jaren twintig zijn netwerk uitgebreid en via dat netwerk krijgt hij de opdracht het Olympisch dorp in Amsterdam te bouwen voor de Olympische Spelen van 1928. Wils ontwerpt met zijn medewerkers waaronder van Eesteren alle gebouwen, wegen en tijdelijke sportvoorzieningen.
Wils’ passie voor sport en zijn engagement inspireren hem om een passende monumentale uitdrukking te geven aan de spelen. En zo komt hem de eer toe de Olympische vlam voor het eerst na de oudheid teruggebracht te hebben op de speciaal hiervoor ontworpen marathontoren.
Het stadion zelf is novum, een knappe combinatie voor veldsporten, atletiek en wielerbaan en de fiere architectuur wordt door figuratief beeldhouwwerk van atleten aangevuld. Wils krijgt onbarmhartige kritiek van de nieuw aangetreden moderne architecten: ze verwijten hem het functionele betonskelet te hebben verborgen achter een bekleding van baksteen. ‘Vormwil’ wordt geschamperd.
Kort hierop wil André Citroën aan het Stadionplein een nieuw bijkantoor bouwen en de gemeente Amsterdam verzoekt hem dringend de architect Wils in te schakelen. Het gerealiseerde gebouw –garage, kantoor en showroom in één– is een vrije schakeling van volumes die een fraaie entree vormt voor het stadion.
In Den Haag kan Wils op de hoek van de Anna Pauwlownastraat en Kortenaerkade een modern kantoor bouwen voor de OLVEH verzekeringen. Anders dan bij Citroën is het een vrije massa die op de hoek een sterk verticaal accent krijgt en daarmee de hoofdentree benadrukt.
Het is mede de sloop van dit gebouw in de jaren ’70 dat in Den Haag het vuur aanwakkerde om monumenten te beschermen. En de wat oudere Hagenaars kunnen de vervangende bebouwing maar moeilijk accepteren.
In 1935 maakt Jan Wils met Herman Rosse een toekomst-schets voor Den Haag. Het flair waarmee het plan is getekend komt voor rekening van Rosse die architect was werkte als art director in Hollywood. In de schetsen wordt Den Haag van nieuwe wegen voorzien met een nadrukkelijk geplaatst Centraal Station.
In de plannen is voorgesteld een wereldtentoonstelling te organiseren die de stad in één keer van alle nieuwe openbare gebouwen voorziet.
Hier kwam natuurlijk niets van terecht hoewel Rosse na de oorlog met de VVV een boek uitbracht waarin zijn studies waren uitgebreid met Scheveningen Badplaats.
Wils werkte zijn plannen om tot een bebouwingsplan voor Bezuidenhout en inpassing van een nieuw Centraal Station. Of hij daarmee ook een gooi deed naar het stadsbouwmeesterschap weten we niet, in elk geval ging die rol naar Dudok die dat tot 1957 bleef.
Tegelijkertijd bouwt hij de enorme City bioscoop in Amsterdam af waaraan Duiker was begonnen. Van dit gebouw worden de gevelgrafiek en maat scherp bekritiseerd. Het lijkt of Wils’ aanpak niet meer in staat is alle opgaven te kunnen oplossen.
In zijn werk verschijnen ronde vensters, gebogen vormen en balkonversieringen die voorheen niet nodig leken. In het Haagse woonhotel Dennenhove is de asymmetrie in de compositie net heel gebleven ondanks de repetitie van de appartementen. Het collectief is meer dan de optelling van individuen.
In de Rotterdamse flat aan de Schiedamse Vest is het echter de dorre repetitie van het individu waar het geheel nauwelijks een sterker collectief is behoudens de dakbeëindiging van de portieken en de eigenwijze vorm van de balkonrand.
In de Tweede Wereldoorlog wordt de Emmabank van het Voorhout gehaald, opgeslagen, zoek gemaakt. Jan Wils heeft werk in Rotterdam waar met man en macht aan de wederopbouw is begonnen. Voor de Goudsesingel bouwt Wils veel portiek-etagewoningen: zijn strokenbouw grijpt terug op zijn studies uit 1920, maar de architectuur is nu veel rijper en traditioneler. Een traditie die vertrouwd is en rijk gedetailleerd en daarmee een heel eigen zingeving had in een verwoeste stad.
Hier om de hoek, aan het Stadhoudersplantsoen is dat ook te zien waar hij een bescheiden buurt bouwt met schitterende details.
In de naoorlogse jaren bouwt Wils betrekkelijk veel. Zijn meer ambitieuze plannen voor de herbouw van Rotterdam haalden het niet maar met zijn associé Frits Ottenhof werken ze aan een grote hoeveelheid woningbouwopgaven en kantoren.
Net als veel andere architecten van zijn generatie maakt hij in de jaren 50 een revival mee, waardoor ook Wils wordt aangespoord de draad op te pakken van zijn vroegere architectuur. Daarbij houdt hij een scherp oog voor een trefzekere monumentaliteit.
In Den Haag verrijzen onder meer het Gewestelijk Arbeidsbureau, de Kamer van Koophandel, het Crematorium Ockenburgh en de Chinese Muur aan het eind van de Laan van Meerdervoort.
In onze stad is Jan Wils deel van een levende traditie –door de herwaardering van de woningbouw in jaren-dertig stijl. En zeker door uw bank.
Dankuwel.
25-10-2014