Tour sans Fin, Parijs Jean NouvelVolgens Genesis zou de Toren van Babel metafoor zijn voor de hoogmoed van de mensen.De Toren van Babel werd immers opgericht om identiteit en eenheid van de staat te bevestigen en reikte met haar spits tot in de hemel. God strafte de hoogmoed door de Babylonische spraakverwarring bij de bouwers te stichten. De toren was zo aanleiding de mensen onderling te verdelen en hun enige God te eren.
Folly voor speculanten, sluitstuk van de monumentale stadsuitleg van Parijs, huzarenstuk op een vluchtheuvel: veel karakteriseringen zijn gegeven aan het ontwerp van Jean Nouvel voor de Tour sans Fin in Parijs. De toren zou in het jaar 2000 opgeleverd moeten worden maar waarschijnlijker is dat het project nooit gerealiseerd zal worden. Net als in Babel zou de toren reiken tot in de Hemel: als de bouw wordt verhoed zal dit komen door een kille rekensom van kosten en opbrengsten. Jammer, want betekenisvolle hoogbouw kan wel degelijk in de historische stad.
1. Triangle de Folie
De rivaliteit van bedrijven en architecten in de 20e eeuw om het hoogste gebouw ter wereld te realiseren is niet nieuw en zelfs vergelijkbaar met de rivaliteit tussen Franse steden in de 13e eeuw de machtigste kathedraal op te richten. De kathedraal van Beauvais (hoogte van het gewelf 48 meter, met een toren die ontworpen was op 152 meter) moest de kathedraal van het naburige Amiens overtreffen, maar de gotische bouwtechniek had haar beperkingen bereikt. Na eeuwen bouwen, instortingen en reparaties werd besloten de kerk niet verder af te bouwen. De bouwers van het Empire State Building werden in 1931 verrast toen 's nachts een roestvrijstalen mast op het Chrysler Building was gezet waardoor dit gebouw net even hoger werd. Het Empire State werd direct met een bovenbouw verhoogd zodat dit gebouw jarenlang de blauwe wimpel hield als hoogste gebouw ter wereld.
De Tour sans Fin maakt deel uit van een plan dat Jean Nouvel (geb. 1945 in Fumel, Frankrijk) in 1989 ontwierp voor Parijs. De locatie is niet meer dan een forse vluchtheuvel temidden van de metropolitane snelwegenknoop van La Défense. De beperkte afmetingen en de bijzondere ligging van deze locatie -ten noordwesten van de Grand'Arche van von Spreckelsen- zijn door Nouvel uitgebuit met een trefzeker hoogbouwontwerp. Een ontwerp waarbij het efficiënt benutten van grondoppervlak is omgezet in een baken voor de stad, een architectonisch ikoon en een helder gecompartimenteerde wolkenkrabber.
Voorgesteld wordt de Triangle met drie gebouwen te bebouwen: een kantoorschijf van twaalf lagen op een parkeerkelder die als kamerscherm de begraafplaats scheidt van het naastgelegen stadsdeel, een sokkelgebouw waarin een aantal technische voorzieningen en hoofdentrees zijn opgenomen. Als sluitstuk tenslotte de 426 meter hoge Tour sans Fin die oprijst vanuit een krater in het sokkelgebouw.
De kantoorschijf van twaalf lagen is vormgegeven als een kolossaal industriëel glad object. De rondgebogen glazen bovenzijde is voorzien van een metalen zonweringsscherm met stekels: het gebouw lijkt daadwerkelijk een groundscraper. De Tour sans Fin is een glazen mast, oprijzend vanuit een met zwart graniet beklede diepe krater die in het sokkelgebouw geslagen lijkt. De onderste lagen van de schacht zijn bekleed met zwart graniet, geperforeerd met vensters. Hogerop is de toren geheel van glas, gedeeltelijk voorzien van donkergrijze zeefdrukken. De hoogte van de mast is afleesbaar: aan de gestapelde verstijvingskruizen, de enormes vides erachter, de glazen liften die vrijzwevend voor de glasgevel langs naar boven schieten. De toren wordt naar boven toe ijler: de binnennegge van de konstruktie achter het glasvlak wordt kleiner, de kleur van het glas wordt transparanter, de beglazing is voorzien van lichtgrijze zeefdrukken met wolken. Op de bovenste lagen lijkt de toren opgelost te zijn in de lucht: wat nog rest is een holle cylinder, als de loop van een glazen kanon naar het zenith gericht. Midden in deze cylinder een enorm platform vanwaar een spectaculair panorama op de mistige stad en het île de France geboden wordt. Dit spectaculaire decorstuk had -wanneer van Hogerhand niet zou zijn ingegrepen- in het jaar 2000 moeten worden opgeleverd.
2. Tour sans Fin
De toren bestaat uit een zestal segmenten van twaalf kantoorverdiepingen, geplaatst op een onderbouw waarin conferentiecentrum en café-restaurants zijn opgenomen. De toren eindigt in een deel waarin restaurant, belvédère en een zendstation is opgenomen. Deze segmentering is -met het ontsluitingssysteem van snelliften en dubbele transfertlagen- ingezet om ruimtelijke differentiatie van de totaal 95 verdiepingen verder vorm te geven. De dubbele snelliften ontsluiten telkens dubbele transfertlagen waar zich receptie en vergaderzalen bevinden van het betreffende kantorensegment. Van hier voeren kleinere liften naar de respectievelijke twaalf kantoorverdiepingen. Deze verdiepingen hebben alle een beglaasde vide boven de eigen transferlaag aan de zuidzijde. Een 'fenêtre urbaine' aan deze vide biedt uitzicht op het centrum van Parijs; af en toe passeert een snellift als regendruppel op de ruit. Hiermee zijn de verschillende segmenten technisch en ruimtelijk gezien onderscheiden compartimenten.
De toren heeft een ronde plattegrond waarvan de draagkonstruktie zich bevindt aan de omtrek: de toren is ontworpen als een beglaasde, geperforeerde koker. De buitendiameter van de toren is bijna 44 meter; de binnendiameter verjongt naar boven en meet 40 meter op de onderste lagen en op de hogere lagen ruim 42 meter. Aan noord- en zuidzijde van de toren ontbreken de gevelkolommen: deze zijden zijn opengewerkt als reusachtige vensters op de stad. Hier bevinden zich aan de gevel de beglaasde liftschachten en gestapelde, vijf verdiepingen overspannende windverbanden. Aan de zuidzijde liggen de dubbele snelliften die de transferverdiepingen naar de segmenten ontsluiten. Aan de noordzijde liggen de liften die vanaf transfertverdiepingen telkens een segment van twaalf verdiepingen ontsluiten. Aan oost- en westzijde van de toren tenslotte liggen de kantoren aan de gevel, als grote vrij indeelbare vloervelden. Voor de plattegronden is de technologische ontwikkeling van lifttechnieken essentiëel. Toen de liftkooi was verworden tot een op- en neerbewegend interieur in een overigens non-descripte betonkoker begon de ommekeer bij de technologen. Bij het Centre Pompidou van Piano verschenen de liften als metalen containers aan de buitenzijde, bij Lloyds van Rodgers schoten ze als kristallen langs de gevel en in de Grand'Arche lieten Rice en Deslaugiers ze langs kabels omhoogschieten. De lift mocht weer gezien worden, de ervaring van de verticale beweging werd als attractie aan het gebouw teruggegeven en dat deel van de gevel waar de liftschacht deel van uitmaakt kan bij Nouvel geheel in glas worden uitgevoerd.
3. Technologie van de Bonestaak
een slanke schacht
Het oprichten van relatief slanke gebouwen stelt de bouwtechniek voor gecompliceerde eisen ten aanzien van stijfheid en stabiliteit. De ontwikkelingsgeschiedenis van hoogbouw geeft hiervan een duidelijk beeld: het gaat hierbij niet zozeer om de absolute hoogte als wel om de breedte-hoogte verhouding. Die slankheid van constructie wordt immers begrensd door het vermogen ervan weerstand te bieden aan horizontaal werkende windbelasting, aardschokken, practische gebruiksmogelijkheden en allerlei veiligheidsaspekten. Traditionele gebouwen van steen zijn gebaseerd op een efficiënte afdracht van drukkrachten: hoe hoger het gebouw des te groter de in de constructie optredende druk en des te zwaarder de nuttige doorsnede van wanden en kolommen. Stabiliteit van de constructie wordt bereikt door de steunpunten uiteen te leggen, door spreidstand zoals bij een ziggurat piramide -een massieve constructie die naar boven toe verjongt- of een pagode -een constructie van steeds kleiner wordende gestapelde tafels.
Met de gotiek leerde de bouwmeester de steunpunten zodanig te plaatsen dat de drukconstructie geoptimaliseerd werd. De constructie volgt het min of meer theoretische drukkrachtenverloop en kan hierdoor veel ijler worden. Waar incidenteel trekkrachten in de constructie voorkomen worden houten of smeedijzeren staven gebruikt.
Uit de gestapelde en inwendig verstijfde konstrukties uit de kerkbouw kwamen de hoge gestapelde kantoorblokken voort uit het midden van de vorige eeuw. Hoger en efficiënter bouwen vraagt introductie van een nieuw materiaal en een nieuwe ordening van materialen. Ruime toepassing van staal maakt het mogelijk in de constructie trekspanningen op te nemen. Het verstijven van de stenen drukconstructie door diagonale windverbanden op te nemen is de eerste stap. De wolkenkrabbers uit het begin van deze eeuw zijn doorgaans gestapelde konstrukties van portalen en raamwerken. Later wordt het staalskelet gedifferentieerd en naar behoeven verstijfd: het materiaal wordt meer en meer daar geplaatst waar het het meest bijdraagt aan de benodigde verstijving van de konstruktie. Stalen gevelkolommen worden bij windbelasting afwisselend op trek en druk belast, verstijvingsverbanden verplaatsen zich van de kern van het gebouw naar de buitenzijde.
De Tour Nobel in La Défense geldt als de eerste hoogbouw die met Franse 'Savoir-Faire' is gebouwd. De toren werd in 1966 gebouwd naar ontwerp van De Mailly met medewerkingvan Prouvé en heeft een rechthoekige plattegrond met afgeronde hoeken. De toren heeft een met glijbekisting opgetrokken betonnen stabiliteitskern. Vloeren en gevelkolommen zijn van staal en de gordijngevel met doorzichtige en gesloten delen is van geëxtrudeerd aluminium. Deze hoofdopzet gaat terug op de studies die na de oorlog door Prouvé werden verricht naar de mogelijkheden om hoogbouw te integreren met industriëel vervaardigde componenten. Het meest bijzondere project in deze reeks is de toren die Belmont ontwierp met Prouvé: de betonnen kern is vergroot en uitgehold tot een betonschacht waarin vides, auditoria en andere grote ruimtes zijn opgenomen. Ruimtelijk niet onvergelijkbaar met Nouvels Tour sans Fin.
De konstruktie van hoogbouw verandert van de metafoor van de boom (stam met takken= kern met vloeren) naar de metafoor van de koker. De constructie van de Tour sans Fin bevindt zich dan ook langs de omtrek, de vensters zijn slechts openingen in de konstruktie. Aillauds woontorens in Nanterre -vlakbij La Défense- hebben dat beeld van hoogbouw als konstruktieve koker voor het eerst uitgedragen: met ramen als regendroppels en mozaïekmotieven met wolken.
windbelasting en vervorming
De Tour sans Fin is een wolkenkrabber met een uitzonderlijke slankheid: bij een diameter van krap 45 meter behaalt de toren een hoogte van 426 meter. Die slankheid is bereikt door de konstruktie naar de buitenzijde te verplaatsen, waardoor de toren opgevat kan worden als een beglaasde, geperforeerde koker. Het probleem van de enorme horizontale windbelasting op de konstruktie kon niet met traditionele verstijvingen worden opgelost. De windbelasting zou op de bovenste verdiepingen geresulteerd hebben in een uitslag van ruim 2 meter: een traag geschommel dat zeeziekte zou kunnen veroorzaken bij kantoorpersoneel dat op deze hoogte moet werken. Het Britse ingenieursbureau Arup ontwikkelde hiervoor een oplossing afkomstig uit de werktuigbouw.
Voor de Citroën 2 CV werd in de dertiger jaren een traagheidsschokdemper ontwikkeld, een demper die in tegenstelling tot telescopische en armschokbrekers niet afgesteund is tegen de carosserie en dus de schok niet aan de carrosserie kan doorgeven. Deze demper bestaat uit een gesloten, met olie gevulde bus waarin een gewicht op en neer kan bewegen. Bij een wieluitslag door een hobbel in de weg zal de inertie van deze massa een tegengesteld werkende kracht uitoefenen die de schok dempt: de bewegingsenergie wordt omgezet in wrijvingswarmte.
Arup bedacht voor de Tour sans Fin een soortgelijke constructie. Op de 91e verdieping wordt een tank aangebracht met een siliconenolie van een bepaalde viscositeit. In deze tank is een enorm gewicht opgehangen dat in alle richtingen een beperkte uitslag kan hebben. Door de inertie van deze massa aan de top van de toren, vergroot door de weerstand die het gewicht ondervindt van de olie, wordt de uitslag aan de top beperkt. Een traag doorbuigende constructie met een uitslag van 1 meter aan de top heeft voor mensen vooralsnog geen merkbare gevolgen.
een dunne huid
Het werk van Nouvel lijkt in het verlengde van de moderne beweging zich meer en meer te bekommeren om de werking van het licht. Materialisering van vroege projecten (uitbreiding ziekenhuis Bezons) laten nog een vrije, postmoderne toepassing zien van het technologisch vocabulaire. Golfplaat, buiswerk, vensters met ronde hoeken. Latere projecten laten geraffineerde toepassing zien van dit vocabulaire; gebouwen die als het ware oplossen in stralende reclamegrafiek en interieurverlichting of zich nadrukkelijk als object presenteren waarin het licht verdrinkt. In beide gevallen zijn de gebouwen bekleed met een dunne huid, vaak een dieptegegeven door kombinaties van gezeefdrukt glas en transparant glas, houten of metalen roosters en glas enzovoorts. Bij de Tour sans Fin is glas de kristallijne, soms doorzichtige huid van de totale konstruktie. In tegenstelling tot de moderne beweging echter is glas niet meer per definitie de transparante, reflecterende huid die bevrijd is van de noodzaak de vloeren te dragen. Glas is ook doorschijnend of ondoorzichtig materiaal een uitstekende bekleding van draagkonstruktie. Graves' postmoderne Portland Building in Oregon bracht begin tachtiger jaren het venster weer terug in de vliesgevels van kantoorgebouwen, de architectonische konklusie was getrokken uit de noodzaak de warmtelast te verminderen, de vensters te dimensioneren op uitzicht in plaats van lichttoetreding. En wanneer het glas onvoldoende spiegelt wordt het silhouet van de stad op het glas gezeefdrukt (Institut du Monde Arabe) of de reflectie van de wolken (Tours sans Fin).
4. Het Kunstwerk Parijs
hoogbouw in de metropool
Hoogbouw in de historische stad heeft doorgaans een problematisch karakter: als baken privatiseert het de skyline die tevoren de monumenten en kerken toebehoorde. Bovendien markeert hoogbouw eerder een gedoogzone voor grondspeculatie dan dat het een plek markeert die voor de stad als geheel van bijzonder belang is: hoogbouw wordt niet ingezet als instrument om de stadte ordenen zoals de kerktorens ooit de parochies markeerden of zoals openbare gebouwen de stad ordenen. Kosten en kwaliteit van hoogbouw zijn doorgaans gereserveerd voor enkel kantoren: ontwerpers hebben nog te weinig energie geïnvesteerd om hoogbouw tot een konkurrerende woonkwaliteit te maken. Vreemd genoeg heeft eigenlijk alleen de 'neoclassicist' Rob Krier voor Den Haag een specifiek en werkzaam hoogbouw concept ontwikkeld. Voor De Resident -een reconstructiegebied in de binnenstad vlakbij centrum en stations- heeft hij een 'needle point strategy' ingezet. Slanke hoge gebouwen moeten hier de openbare ruimte van de stad tussen de bestaande massieve ministeries uit de zestiger en zeventiger jaren leesbaar maken en schaal geven.
Hoogbouw is ook in Parijs goeddeels ingezet als speculatieve ontwikkeling van locaties. La Défense -opgezet in de vijftiger jaren als 21e eeuwse zakenpool van de Cité- bestaat uit een bos hoogbouw, omgord door een autosnelweg met de plattegrond van een doodshoofd. Ruimtelijk gezien is deze concentratie van hoogbouw zonder betekenis omdat practisch alle gebouwen als solitaire objecten bijeen zijn geplaatst. Alleen de uitwerking van de kop van la Défense -als slotakkoord van de as over Place Charles de Gaulle naar het Louvre- is verbiezonderd. Aan deze bijzondere kop zou de Tour sans Fin hebben bijgedragen als terzijdestaande mast waarlangs de as afgebogen wordt.
In slechts enkele gevallen is er sprake van strategisch ingezette hoogbouw die -als de Sacré Coeur of het Pantheon- het stadslandschap ordent. De Tour Montparnasse is een voorbeeld van een solitair geplaatst hoog kantoorgebouw dat op geraffineerde manier deel uitmaakt van het richtingensysteem van de Haussmanniaanse stad. De toren staat haaks op de Seine en is frontaal gericht op het Louvre, evenals de assen door Palais du Luxembourg/Observatoire en de as van Garniers Opéra. Verder staat de Tour Montparnasse in de as van het stedelijk balcon van het Trocadéro richting Tour Eiffel/Ecôle Militaire. Op een kleiner schaalniveau is de toren de kop van de gesloten hofbebouwing rond Gare Montparnasse, ontworpen door Lods. De bijzondere positie en hoogte van de toren is noch door stedebouwkundige detaillering noch door architectonische uitwerking verder uitgebuit: als bruinglazen zerk staat de toren naast het Cimetière de Montparnasse.
Elke toevoeging aan Parijs zal een betrekking moeten zoeken tot de monumentale ingrepen van Haussmann en Napoleon III. Deze ingrepen immers maakten op civieltechnisch en programmatisch niveau de middeleeuwse stad geschikt voor de 20e eeuw. Daarnaast betekende de aanleg van pleinen, boulevards, monumenten en openbare gebouwen de introductie van een allesomvattend ordeningsprincipe dat de stad tot op de dag van vandaag ankerplaatsen biedt zich te transformeren. De infrastructuur van de stad werd aangepakt door de aanleg van riolering, maar ook door de aanleg kanalen waardoor de stad voor vrachtschuiten beter ontsloten werd. In de stadsdelen werden markthallen opgericht en een groothandelsmarkt verrees in het centrum om distributie en verzorging te organiseren. Het middeleeuwse conglomeraat van stadjes en faux-bourgs werd omgevormd tot een in arrondissementen verdeelde metropool. Openbare parken en boulevards maakten een nieuwe manier van stedelijk leven mogelijk. Het Immeuble Haussmannien was een nieuw gebouwtype waarin menging van werken en wonen van allerlei sociale klassen gecombineerd kon worden. De stedelijke voorzieningen die hoorden bij het openbare leven van de nu oppermachtige burgerij werden ingezet om de eenheid van die metropool te ordenen. Niet alleen werden de culturele voorzieningen over de stad verspreid (theaters, opera, bibliotheken, dierentuin, musea) ook werden ze gebruikt om de verbindende assen en zichtlijnen van boulevards te classificeren. De komst van de metro is dan ook een vanzelfsprekende stap in ontwikkeling die deze mobiliteitsvraag in de metropool opriep.
de as van Le Nôtre
Clemens Steenbergen analyseert in zijn proefschrift De Stap Over de Horizon de monumentale stadsuitleg van het Louvre naar La Défense. De Grand'Arche van von Spreckelsen en de Tour sans Fin van Nouvel maken deel uit van deze compositie en vormen in zekere zin het sluitstuk van de compositie. Ogenschijnlijk, want Steenbergen weet in een fascinerend betoog over de ruimtekunst in het landschapsontwerp aannemelijk te maken dat de voortzetting van de as voorbij de Arc de Triomphe de ondergang vormt van de 'ruimte-telescoop' zoals Le Nôtre die ontwierp vanuit het Palais du Louvre. Diagrammen verhelderen zijn betoog dat beknopt weergegeven op het volgende neerkomt. De compositie van Le Nôtre is gebaseerd op de perspectivische werking vanuit het Louvre over de Jardin des Tuileris omlaag en hoog eindigend op de horizon van de Butte de Chaillot waar later Place d'Étoile aangelegd zou worden -aanvankelijk een achtsprong in de landerijen. Le Nôtre versterkte dit effect van een ruimtelijke as 'de stad uit' door middel van allerlei afgravingen en ophogingen. Door zo de horizon naderbij te halen was de illusie geschapen van een nabije oneindigheid waar hemel en aarde elkaar raakten. De bouw van de Arc de Triomphe brak hierop in: in het perspectief vanuit de Cour Carré van het Louvre vormde deze triomfboog een venster van kolossale afmetingen dat niets dan lucht inlijstte maar de illusie van samenkomst van hemel en aarde belemmerde. De ontwikkeling van La Défense kampte jaren met het probleem hoe deze as te beëindigen: het ontwerp van von Spreckelsen werd gerealiseerd als geopende kubus en met eenzelfde hoekverdraaiing ten opzichte van de as als het Louvre complex. De kubus was daarmee een moderne toevoeging in de objectensequentie op de as maar het ontwerp ervan speelt geen rol in de vervolmaking van Le Nôtres perspectief. De kolossale maten van de kubus (100x100x100 meter), de enorme afstand tot de Arc de Triomphe en tenslotte het verval in het terrein van Parijs tot Neuilly maken dat alleen de bovenzijde van de Grand'Arch in het boogvenster van de Arc de Triomphe verschijnt.
En het is juist hier dat de Tour sans Fin een betekenisvolle toevoeging had kunnen zijn. Juist hier had hoogbouw kunnen laten zien dat de derde dimensie in de historische stad een respectvolle en zelfbewuste ingreep toelaat. Zoals statische electriciteit in een ebonieten staf stof kan aantrekken, zoals een met litzedraad omwikkelde ferrietstaaf radiogolven kan opvangen, zoals een koperenspoel de electronenstraal in een beeldbuis afbuigt en zoals een spoiler de aerodynamica van een Citroën beïnvloedt, juist zo had de Tour sans Fin als toverstaf kunnen dienen. Een toverstaf die de richtingverdraaiing van de as een eigentijdse illusionistische toets had kunnen geven. Weliswaar niet de illusie van Le Nôtres perspectief, wel de notie van horizontaal en verticaal, van hemel en aarde, van Babel en de bonestaak van Disney.
Tour Sans Fin
architecten:
fase ontwerpwedstrijd: Jean Nouvel et Associés (Jean Nouvel, Jean Marc Ibos)
fase uitwerking: Jean Nouvel, Emmanuel Cattani et Associés (Jean Nouvel)
adviseurs: Casso Gaudin (veiligheid)
fotografie: George Fessy, Paris
Litteratuur:
Jean Nouvel 1987-1994 El Croquis 65/66, Madrid 1994
M Kloos Archis 11 1990
HF de Jong, M Risselada ea Jean Prouvé, Rotterdam 1981
C Steenbergen De Stap over de Horizon, Delft 1990
J Oosterhoff Constructies, Delft 1980