Peter Drijver Tbv Bouw 8 2005Lezing Congres Bouwen in binnenstedelijke contextOctober 2005
Het zal ergens na de beroemde Poorterlezingen in Delft zijn geweest dat de Bakema-brigade de traditionalisten te lijf gingen met de schimpscheut 'historiserend'. Door Granpre en Berghoef hiervan te betichten werd hen 'eigentijdsheid', aansluiting bij de 'Zeitgeist' ontzegd.
Met deze geniale vondst van ideologisch despotisme konden de modernisten de traditioneel werkende architecten isoleren van de actuele bouwopgave waarna verstikking onafwendbaar was.
Het grote publiek hoefde men niet om instemming te vragen omdat in het corporatisme van de wederopbouw alleen de oligarchie van woningbouwverenigingen, ambtenaren en wethouders overtuigd hoefden te worden.
1. Historie en Traditie
Tot op de dag van vandaag wordt de term 'historiserend' gebruikt als gereedschap door architecten die de erfenis van de modernisten zeggen voort te zetten.
Geschiedenis gaat per definitie over iets wat voorbij is -en welk nut ziet een weldenkend architect in het gebruik van iets wat voorbij is? Geen enkel natuurlijk, omdat datgene wat voorbij is geen zeggingskracht meer kan hebben. Het ligt anders wanneer de architect iets gebruikt wat onderdeel is van een levende traditie. Sinterklaas is een levende traditie, waarvan de historische legitimiteit van geen enkele betekenis meer is en die veel verder gaat dan het functionele uitruilen van geschenken. Evenzeer is een huis met een zadeldak, een schoorsteen en een voordeur een levende traditie omdat behalve functionele beschutting er een schatkist vol betekenissen mee verbonden is die ons allen direkt aanspreekt.
Onlangs omschreef Christopher Alexander traditionele architectuur als ‘the presence of living structure’. Hij wees daarbij op de universele culturele betekenis hiervan en de vormenrijkdom die hiermee mondiaal is bedoeld. Betekenisvolle conventies die stedelijke, architectonische en bouwkundige implicaties insluiten zijn in vijftig jaar architectuuronderwijs in Delft uit de discipline verbannen. Het Nederlands Architectuur Instituut en het Stimuleringsfonds voor de Architectuur stimuleren geenszins de pluriformiteit van de architectuur. Beide instituten zetten hun rijkssubsidies vooral in om een handvol Jaarboek Modernisten aan te prijzen, wijzen bij voortduring op de vermeende noodzaak tot amechtige vernieuwing waarbij met name ongeletterde jonge architecten moeten zorgen voor de gewenste olifant in de porseleinkast. In het buitenland lijkt dit Nederlands modernisme populairder dan ooit: een pragmatische ontwerpopvatting die dweept met de vergankelijkheid en banaliteit van mode, media, vermaak en consumptie en zich geen rekenschap geeft van culturele consekwenties of bouwkundige onderhoudsimplicaties. Haar schamele inhoudelijke verantwoording zoekt ze in retoriek en beelden ver buiten de eigen discipline.
‘The presence of living structure’ –traditionele architectuur– is echter springlevend: er is koopkrachtige markt–vraag en er is maatschappelijke vraag naar de gebleken operationaliteit ervan bij uiteenlopende ontwerpopgaven. Dit geldt voor woonhuisarchitectuur tot stedenbouwkundig ontwerp waarbij traditionele steden en dorpen met hun identeit en menging van functies sociaal leven faciliteren.
Particulier opdrachtgeverschap, Brandevoort, Haverleij en de Resident zijn uiteenlopende voorbeelden hiervan. Ook de geslaagde voorbeelden van de moderne beweging maken deel uit van die traditie -traditie is immers niet meer dan een verzameling geslaagde vernieuwingen sugereerde een italiaanse architect eens. Een contextuele inpassing van Scala in de haagse Annastraat voegt in een moderne typologie winkels met bovenwoningen toe en draagt zo bij aan de gegroeide kleine schaal die dit hofkwartier kenmerkt. Een grootschalig project als De Parade van SoetersvanEldonkPonec laat zien hoe een modern programma binnen traditionele noties als straat en plein kan worden ontwikkeld.
2. Traditionele Architectuur en Restauratie
Met het verdwijnen aan de TUDelft van kleurrijke hoogleraren als Berghoef en Wegener Sleeswijk heeft de moderne beweging korte metten gemaakt met het onderwijs in traditionele architectuur door het te isoleren binnen het vakgebied Restauratie. Onderwijs in traditionele architectuur viel ten prooi aan een culturele revolutie en de school bekeerde zich tot de beperkte bandbreedte van een groep Forum en Team X architecten. Architecten die slechts een werkzame ontwerpstrategie boden in de dark ages van productivisme, galerijflats en stedelijke sanering. Zo was medio zeventiger jaren het werkverband Restauratie met de traditionele architectuur teruggedrongen op een marginaal bolwerk. In eenzame afzondering binnen de vakgroep geschiedenis en met het vaandel van professor Temminck-Groll op de transen was Restauratie het sterfhuis van de traditionele architectuur in Delft. De werkelijke betekenis hiervan kan niet voldoende worden onderkend: er heerste blijkbaar een euforische zelfoverschatting dat de traditionele architectuur als verleden tijd nog slechts onderhouden moest worden maar in de toekomst niet meer geproduceerd behoefde te worden. Bakema’s strijd leek gewonnen.
Het zo geforceerde isolement van traditionele architectuur met de actualiteit van de ontwerpopgave en het ontwerponderwijs heeft de inhoudelijke ontwikkelingen binnen de traditionele architectuur voor het eerst tot stilstand gebracht. We kennen traditionele architectuur van alle eeuwen en kunnen die met enige oefening tot op een halve eeuw dateren, maar na Kropholler, Berghoef en Eschauzier lijkt de stroom opgedroogd. Vandaar dat ‘hedendaagse’ traditionele architectuur veelal terugvalt op oplossingen uit de vijftiger jaren.
Tegelijkertijd had dit isolement rampzalige gevolgen voor bijvoorbeeld de stadsvernieuwing. Juist vanuit de TUDelft trokken enthousiaste ambtenaren en ontwerpers de 19e eeuwse wijken in om deze met de beperkte hun ten dienste staande modernistische begrippen en ontwerpmiddelen de buurten te vernieuwen en te verbeteren. Deze alchemisten probeerden met doosdaken, trespa boeien, strookbebouwing, gepleisterde buitengevelisolatie en kunststof kozijnen de neorenaissance van de arbeidersbuurten om te smelten tot ‘eigentijdse, moderne’ corporatiecomplexen. De herkenbaarheid van de wijk verviel en daarmee de indentiteit als buurt in de grotere stedelijke samenhang. In dit isolement ver weg van maatschappelijke opgaves als renovatie en hergebruik legde het werkverband restauratie op de TUDelft zich meer en meer toe op de archeologie, de ontleedkunst en de kunst van de balseming. Hierdoor werd expertise en sensibiliteit opgebouwd om architectonische verfijning te kunnen onderscheiden. De vakgroep geschiedenis bood het werkverband echter dusdanige beschutting dat het kunsthistorische aspect het architectonische aspect verdrong. Het duidelijkst toont zich dit in het feit dat de hier opgeleide restauratie-architecten bij nieuwbouwopgaven even onwillig zijn en evenmin in staat blijken om overtuigende traditionele architectuur te ontwerpen: als elke andere architect vallen ze terug op modernistische oplossingen.
3. Restauratie, Reconstructie, Vertoog
Deze verschuiving werd mede gestimuleerd door het discours rond het Handvest van Venetië uit 1964. Dit handvest maakte een eind aan een restauratie-praktijk waar het monument fantasievol werd ‘terugontworpen’ tot een al dan niet vermeende historische toestand omdat het per definitie een ingrijpen betekent in het ‘historisch materiaal’ en de gelaagdheid die de tijd aan het monument heeft gegeven. Eenheid van stijl, zo stelt het handvest, is niet het doel van restauratie.
In Nederland hadden begaafde architecten als Canneman, Kok, Verheus, Kruger en van Iperen met veel gevoel, talent en kennis aan dergelijke reconstructies gewerkt, stuk voor stuk overtuigende voorbeelden van architectuur zoals die in dit land tot bloei is gekomen. Hierna diende zich een nieuwe generatie ‘restauratie-architecten’ aan in de tachtiger jaren die zich ten doel stelde de historische gelaagdheid van het monument te tonen en leesbaar te maken. Practische ingrepen of uitbreidingen ten behoeve van een herbestemming werden daarbij steevast als ‘eigentijds’ contrast ingebracht om de leesbaarheid te dienen waarbij de zonderlinge artisticiteit van het werk van Carlo Scarpa menigmaal ten voorbeeld werd gesteld. Deze praktijk heeft bijna zonder uitzondering tot potsierlijke resultaten geleid waarbij met name de architectonische integriteit van het monument in het geding is gekomen. Het monument is nog slechts ervaarbaar als uitstalkast van bouwsporen, een nevenschikking van verminkingen en aanpassingen waarbij de restauratie–architect optreedt als heelmeester die zorgvuldig alle wonden openhoudt. Dat daarbij evenzeer ‘historisch materiaal’ van het monument verloren is gegaan is evident, dat schade is toegebracht aan schaal, kleur en harmonie zoals het handvest omschrijft is gemakshalve vergeten. Belangrijk is dat de architectonische ervaring van het monument ondergeschikt is gemaakt en het gebouw nog slechts dient ter illustratie van een kunsthistorisch vertoog. De uit het handvest gedestilleerde eis dat alle ingrepen aan het monument ‘reversibel’ zouden moeten zijn –zonder schade toe te brengen aan ‘historisch materiaal’– heeft ervoor gezorgd dat allerlei toevoegingen even laagwaardig als futiel zijn.
4. Schoonheid is Duurzaam
Alle gebouwen die ons overleverd worden door vorige generaties zijn gestolde kennis: ze vormen het bouwkundige bewijs hoe een enkel gebouw voor langere tijd de mensen kan dienen. Een belangrijke notie voor onze tijd waarin de levensduur van gebouwen zowel bouwtechnisch (vervangen installaties, plafonds, separaties, gevelbekleding, beglazing, zonwering en ramen) als architectonisch (upgrading, gevelvervanging, uitstraling, optoppen) korter is dan ooit. Er is vandaag de dag een zekere vaardigheid en een opgeruimd gemoed nodig om van elk gebouw te weten te komen hoe het erin slaagt generaties achtereen onderdak te bieden. Omdat bouwen een grote inspanning is ontstaan gebouwen langs de weg van de empirie; overleverde gebouwen bieden ons dan ook per definitie meer geaccumuleerde kennis over duurzaamheid dan alles wat gesubsidië erde instituten hier het laatste decennium over hebben geventileerd. De golfplaten vogelkooitjes van het luchtgebonden bouwen voldoen aan de wettelijke eisen mbt thermische isolatie. Omdat dit lichte bouwen echter geen massa heeft, geen schaduw van buren of leibomen is het huis snel opgewarmd en omdat het goed geisoleerd is raakt het zijn warmte niet meer kwijt. De onhandig geformuleerde wettelijke eisen roepen zo het gebruik van energieslurpende koelmachines op en zorgen er zo voor dat woningen gebouwd worden met een verblijfsklimaat slechter dan een 19e eeuwse woning.
Afgezien van het bouwkundig aspect geldt dit evenzeer het architectonisch aspect: een huis moet met haar schoonheid immers elke volgende bewoner opnieuw inspireren en verleiden tot haar onderhoud.
Schoonheid is duurzaam en elke architectuur– of bouwkunde opleiding dient te beginnen door haar eigen overleverde gebouwen, steden en dorpen hierop te onderzoeken en zo de waarden en discipline te verkennen. Dan zal het duidelijk zijn dat contrasterende nieuwbouw en -dakopbouwen niets bijdragen aan de stad en alleen maar parasiteren op de stad eenvoudigweg door het stadsgezicht te privatiseren en om te zetten in handelswaar. Wanneer niet geparasiteerd kan worden van de geaccumuleerde waarde die de historische stadskern vormt, blijkt deze werkwijze tot niets te leiden zoals in IJburg kan worden vastgesteld.
Peter Drijver
3 illustraties
Scala Annastraat Den Haag winkels en woonhuizen
SoetersvanEldonkPonec De Parade Nootdorp winkelstraat met bovenwoningen
Scala Woningen bovenop parkeergarage Vreeswijk