DANKWOORD bij de ontvangst van het eerste exemplaar van de roman EUFORIE van Christiaan Weijts

(15 november 2012)

Het is voor mij een veel grotere eer om hier te mogen staan dan U wellicht denkt. We vieren vandaag de presentatie van Euforie, de vierde roman van Christiaan Weijts. Een heugelijk feit voor de lezer omdat onze prachtige stad Den Haag en zijn bewoners de achtergrond vormen van een in alles actuele roman. 

Wanneer we om ons heenkijken overvalt ons hierbinnen een zekere bestorven rust. Tenmínste rondom deze voormalige binnenplaats lijkt het interieur in overeenstemming en in harmonie met de voorgevels in de Passage. Toch is het hele interieur van het voormalige Hotel du Passage bij de zogenaamde restauratie geheel in de puinbak verdwenen. En dat geldt ook de oude buitengevels om de binnenplaats die U hierboven rondom ziet. Het deel aan het Achterom had een entresol met rookkamer, eetzaal, ontvangkamer en wachtkamer. De wil om één groot boekenwarenhuis in de kleinschalige Passage te wurmen betekende de sloop van alle dragende wanden en het gelijktrekken van alle vloeren –met deze reconstructie tot gevolg. 

Toch heeft deze vide met zijn lijsten en kleuren iets onbevredigends: traditionele architectuur zonder patina heeft blijkbaar gauw iets kunstmatigs. Zoals modernistische architectuur mét patina al gauw armelijk is. In de roman Euforie zegt de hoofdpersoon, de Haagse architect Johannes Vermeer, daar iets verstandigs over. 

‘Architecten moeten de wetmatigheid overwinnen dat iets pas bezield kan zijn na langdurige bewoning, zonder te zwichten voor historiserende kitsch. Dat is niet eenvoudig. Zaak is dat je je vernieuwingsdrift tempert, dat je je schikt naar bescheiden maten, organische verhoudingen, vriendelijke, natuurlijke, niet al te uitgesproken kleuren en vormen. De beste bouwmeesters paren hun genie aan de klassieke deugd van matigheid en zelfbeheersing, van temperantia.’

Het lijkt eenvoudig hierna te conluderen dat in de 19e eeuw sprake was van een zodanig rijke traditie in de bouwkunst dat deze een onbezorgde, tijdloze toekomst tegemoet. Een eindeloos variëren op een overzichtelijk aantal stijlmiddelen en compositieregels. De architecten van de Passage van Wijk en Wesstra dachten wellicht dat ze de stad een eigentijds en polulair ikoon meegaven dat in zijn architectuur traditioneel en tijdloos was. Maar begin jaren ’60 was die wijsheid achterhaald: in een vlaag van ‘Zeitgeist’ werd de koepel vervangen in Sputnik-stijl en alle ornamenten werden vlijtig van de gevels gebikt. 
We zijn blijkbaar rijk en verwend want eind 20e eeuw zijn we alweer uitgekeken op de zogeheten geestelijke rijkdom van die kale muren Ohne Eigenschaften. Een legertje specialisten brengt begin 20e eeuw de ornamenten weer terug en het is verbijsterend zo snel als dat went. En des te onbegrijpelijker dat men ooit de moeite heeft genomen het te verwijderen.

Het is wellicht diezelfde verwende instelling waarmee deze stad op dit moment een 25 jaar oud ikoon in wil ruilen voor een nieuw ikoon. De Dr Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater zijn ooit neergezet als brandpunt en identiteit van een nieuw Spuikwartier. In plaats van onderhoud, aanpassing en renovatie lijkt te zijn besloten voor integrale sloop en nieuwbouw van een twee maal zo groot volume. Koolhaas’ eersteling wordt daarbij geen volwassendom gegund, we wisselen de ene broche voor de andere. Het nieuw voorgestelde gebouw wordt allesbehalve unaniem omarmd als ‘schoonheid’: uitgerekend de Achilleshiel van het hele Spuikwartier. En het publiek lijkt uitgekeken op het management-proza waarbij euforie bewerkstelligd wordt door vastgoed.

Het debat in de gemeenteraad is teruggebracht tot een accountants-debat. Waar het ten principale over zou moeten gaan –het rijke culturele leven in deze stad en de verantwoordelijkheid van de stad daarvoor blijft buiten schot. En eigenlijk heeft deze stad heel veel accomodaties maar veel te weinig voorstellingen en veel te weinig publiek.

Het gemeentelijk cultuurbeleid is accomodatiebeleid hoorde ik deze week. En die accomodatie wordt bevochten door lobbywerk van zakelijk directeuren, politieke druk en ‘peer reviews’. Directeuren van gezelschappen die kampen met een terugloop en vergrijzing van publiek, met de druk om zichzelf elke 5 jaar opnieuw uit te vinden en met het wegvallen van allerlei subsidiestromen. 
En zo kan het zijn dat een handvol directeuren van het Residentie Orkest, het Nederlands Dans Theater en het Koninklijk Conservatorium door de boekhouders van de gemeente tot het verstandshuwelijk zijn gedwongen van het Spuiforum complex. Samenwerking en synergie tussen die drie instellingen is al 25 jaar de huwelijkse belofte: het slechten van de muren tussen meester en gezel, tussen dans en muziek. Het zijn de loze beloften van een huwelijk dat tot op de dag van vandaag nog niet is geconsumeerd. 

Bij de presentatie van het Spuiforum schermen burgemeester en wethouders met de onbesproken reputatie van Residentie Orkest en Nederlands Dans Theater –maar het gaat hen om de contrabande diep in het ruim. Een stadsbestuur dat bouwrechten verpatst in landgoederen en parken, dat kantoren en bedrijventerreinen opkoopt zonder agenda, dat een congres laat organiseren in tenten op het Malieveld terwijl het Congresgebouw leeg blijft – dat bestuur heeft kennelijk een eigen agenda.

Het voorgestelde Spuiforum is een gigantisch warenhuis van 227 tot 240 miljoen euro dat opgebracht moet worden niet door het kleine kunstminnende publiek van de genoemde culturele instellingen, maar door een grootschalige zaalverhuur voor amusement, feesten, jubilea en presentaties. The Voice of Holland, een besloten zakelijke bijeenkomst, wervelende dans-shows: maar, dames en heren–niet alle amusement is cultuur. En het is een raadsel waarom goedkoop geleend overheidsgeld wordt ingezet om amusement te faciliteren.

In een stad die Vrede en Recht aan zijn wapen heeft toegevoegd is cultuur vooral de Haagsche School, van Mauritshuis en Gemeentemuseum, de bloei van de Republiek en de stadpaleizen rond het Voorhout, van het laagdrempelige Binnenhof, de verstilde landgoederen in de stad en ja, ook van de ijkpunten van de commerciële en populaire architectuur als Passage en de Bijenkorf. 
Cultuur in een internationale stad is het beste wat internationale organsisaties uit hun lidstaten bijeen kunnen brengen: een stand-up comedian uit New-York in Pulchri, een IJslands bandje in de Supermarkt, Franse chansons in Diligentia, een schrijver in een boekhandel, Canto Ostinato in de Nieuwe Kerk, Afrikaanse dans in Korzo, Leon/Lightfoot in het Danstheater en de schit-te-ren-de openbare ruimte van onze Residentie als verbinding. 
Cultuur is ook in onze stad vandaag de dag een optelsom van niches, een rijk mozaïek. Terwijl je kijkt verandert het en dat wijkt in alles af van het grootschalige evenementenpaleis met evenementenbier dat het bestuur zich voorstelt. 
Ik nodig U uit komende tijd een beschavingsoffensief te steunen om de programmering van die cultuur voorop te stellen.
Wijlen Victor Freijser zei eens op Radio West dat hij de Hagenaars wilde uitnodigen wat beter om zich heen te kijken bij het fietsen door onze stad. Er is zoveel te zien en er valt zoveel te genieten in de stedenbouwkundige opzet, de lanen, in de parken en in de architectuur van haar huizen en details. En louter dáárvoor is het gemaakt.
De architect in Weijts’ roman worstelt met alle klassieke ingrediënten van het vak: engagement, inhoudelijke ambitie en het besef dat optimisme zijn lot is. En uit de manier waarop ons dat in de roman wordt onthuld blijkt Weijts’ schrijverschap. Niet alleen in het afleveren van een ambachtelijke roman, maar ook door intelligente hoofdpersonen van vlees en bloed –met alle herkenbare twijfels, talenten en tekortkomingen.

Ik wil tenslotte Christiaan en zijn uitgever van harte feliciteren met deze heugelijke dag dat ‘Euforie’ voor ons in de winkels ligt en hierbij geef ik graag Den Haag het startschot om een exemplaar te kopen.

Dankuwel.