Woningwet art. 12 (Bouw 1998)

1999

Dat de architecten zich met hun Welstandscommissie de risée van het land hebben gemaakt mocht half Nederland concluderen na het zien van Jord den Hollanders documentaire.

Welstandslid Cees N. weigert –ook na aandringen– een architect plankritiek te melden: het collegiale oordeel lijkt hier –met de ononderhandelbaarheid van het overlijdensbericht– nog slechts per post overgebracht te kunnen worden. Of Roberto M. die stelt dat het toch mooi is dat enkele excellente vakbroeders zoals hij zijn uitverkoren om over de schoonheid van de hoofdstad te mogen regeren.
De andere helft van Nederland heeft zich bij het zien van Weebers lofzang op het ‘trailerpark’ vertwijfeld afgevraagd waarom de standsorganisatie van architecten deze heilsprofeet niet eerder op de keien heeft gezet. Weebers karikaturale excursie langs stacaravans en volkstuinhuisjes kan niet anders gezien worden dan een door de architectuurtheorie ingegeven pleidooi ‘vernacular building’ te herwaarderen. Pretentieloze getimmerten waar zelfvoorziening, economie en kunstnijverheid weer een productieve eenheid vormen. Duizenden jaren bouwen heeft immers twee soorten ge-bouwen opgeleverd: anonieme, onbetekenende bouwsels die het leven van alledag faciliteren én Architectuur. Laatstgenoemde categorie is zeldzaam: echte architecten werden immers slechts ingeschakeld om paleizen, gebedsgebouwen, openbare gebouwen of herenhuizen te ontwerpen. Met de teloorgang van de traditionele bouwkunst deze eeuw is een herwaardering op gang gekomen waarvan het Openluchtmuseum het duidelijkst denkbare product is. Hier staan schaal 1:1 met de oorspronkelijke details, kleuren, materialen en geuren de hofstedes, koopmanswoningen, molens en factorijen van onze provinciën opgesteld. Nederige bouwsels geven tot in de kleinste details inzicht in vindingrijkheid, ambacht en nijverheid van boeren, industriëlen en handwerkslieden. En dat terwijl het bos in Arnhem de gebouwen beroofd heeft van de context die de bouwmaterialen verschafte, het programma en de klimatologische eisen stelde. Een tentoonstelling die het traditioneel bouwen schildert zonder architectonische pretenties –en misschien wel daarom achteraf tot architectuur wordt gerekend net als de geklinknagelde ‘ingenieurskunst’ van de 19e eeuw. Als Weeber het bouwen terug wil brengen bij de mensen dan is er méér nodig dan de zaterdagse gang naar de Bouwmarkt. Pretentieloze getimmerten waar zelfvoorziening, economie en kunstnijverheid weer een productieve eenheid vormen: het is ronduit cynisch dat te beweren bij een stacaravan. Maar ligt het probleem dan werkelijk bij het enige punt in de bouwplanprocedure waar een ontwerp inhoudelijk wordt getoetst?
Driekwart jaar geleden deed de de haagse Welstands- en Monumentencommissie de suggestie een school te beschermen als gemeentelijk monument.

Het ging om de school De Libel aan het Daltonplantsoen: een gebouwtje ontworpen in 1953 door de haagse architect Zwaagstra met een plattegrond als van een Libel. Een lijf -de speelhal met hoofdentree- en twee geknikte vleugels met lokalen, door beglaasde gangen en ingesloten binnentuinen verbonden met de speelhal. Dit gebouw beschikte volgens de commissie over drie noviteiten: het type ‘gangloze school’ was doorontwikkeld met een gemeenschappelijke hoofdruimte, de lokalen waren voorzien van ingenieuze kappen met tweezijdig georiënteerde bovenlichten en de school was ontworpen op maat en schaal van de kleuters. De Libel was zijn tijd minstens tien jaar vooruit. Deze aanvraag om bescherming werd door de gemeentelijke dienst niet eens in behandeling genomen: de vraag was niet aan de orde ‘omdat’ er geen mankracht aanwezig is om de naoorlogse bouwkunst ook maar te inventariseren. Daarbij bleek er een bouwplan te bestaan de school te slopen: een groter schoolgebouw maakte naastliggend terrein geschikt voor herenhuizen.
Kort daarop in het voorjaar ontstond er (bij toeval?) een brandje in de kleine docentenkamer van de school. Het schoolhoofd repte van brandgevaar en bezorgde ouders vroegen boter bij de vis. Het gebouw stond in een mum van tijd leeg. Omwonenden wezen op mogelijk vandalisme en zonder veel poespas werd de school gesloopt. Het nieuwbouwplan is nog nooit door de Welstandscommissie behandeld: toch besliste de raadscommissie in juni alvast dat -wanneer de Welstandscommissie niet positief adviseert over dit plan – bij voorbaat het advies terzijde geschoven moet worden. En passant werden de raadsleden door het bestuur onjuist geïnformeerd: het zou een noodgebouw zijn geweest, er zou een enorme brand blabla.
Ook werd deze maand een begin gemaakt met een plan om het langgerekte monumentale stadspark van Dudok –van Zorgvliet tot Kijkduin- om te spitten tot ecologisch erf. Dit park is een van de meest geslaagde voorbeelden van een naoorlogse stedebouw die tot een wonderbaarlijk elegant geheel van parkway, plantsoen en waterloop heeft geleid. De heldere versnijding van gazon en water, de elegante verwijdingen waar de Haagse Beek even een waterpartij vormt, de ritmering en geleding van aanliggende woonbebouwing en het groen, dat alles is verdwenen onder de functionalistische newspeak van hooilanden, rietlanden en egelzorg. De Welstandscommissie werd niets gevraagd: terwijl de Welstandsverordening van deze stad vraagt te adviseren tav plannen voor de openbare ruimte.