Par(ad)ijs (Bouw 23 1993)

oktober 1993

Ergens in mijn boekenkasten staat een rijtje boeken met praktisch alle eenzelfde titel: niet Bauen, Bâtir, Building, zeker niet een bibliofiele collectie Lolita, maar overanderlijk Paris of hoogstens Parijs. Een scala fotoboeken uit de vijftiger en zestiger jaren dat -goeddeels in zwart-wit- een beeld geeft van deze hoofdstad van de 19e eeuw. Van der Elsken, Jesse, Brassaï en veel minder ambitieuze fotografen leggen te voet en bewapend met Rolleiflex, Contax of Leica, lichtjaren af door de wirwar van verveloze straten, stegen, passages en boulevards. Langs smoezelige spelende kinderen, wijndrinkende intellectuelen, uitgestorven binnenplaatsen, zwetende boeienkoningen, schreeuwende marktvrouwen en opzichtige hoeren. Warme straatstenen, ronkende bussen, gepiep van de metro, duiven in een plantsoen, een vol terras, gewaagd neon, natglimmend asfalt. Een parade van obligate bezienswaardigheden, pracht en praal maar ook van volksvermaak, van haar bewoners en bezoekers, van het dag- en nachtritme van de stad. Alleen stereofotoos zijn in staat een groter gevoel van melancholie op te roepen, maar de stereofotografie bestond in de vijftiger jaren nog alleen in de rekken van Lestrade en View Master. Cocteau schreef daarover: “… terwijl de fotografie zich tot een kunst ontwikkelde waarin de persoonlijkheid van de fotograaf zich niet minder scherp weet te openbaren. En ziedaar dan het geheim dat deze fotodocumenten werkelijker dan de werkelijkheid deed worden om ons te ontroeren en waardoor ons bovendien van de kunstenaar een soort zelfportret werd aangeboden. Het derde oog dat hij zich had toegeëigend, heeft ze in zijn donkere kamer betrapt.”
Meer nog dan de geleefde werkelijkheid van onze vijftigers in Parijs, van Sartre en Co, nog meer geven deze boeken in hun abstracte kijkkast een beeld van de 20ste eeuwse Citta Ideale, broeikas én smeltkroes van culturen en klassen.

Als biotoop het burgerlijke Parijs van de 19e eeuw en als katalysator de ingrepen van Alphand en Haussmann.

Bij de presentatie in Delft van een boek over rituelen in stedebouw en architectuur werd de nederlandse film Terrain Vague uit 1992 gedraaid. De film is in zwart-wit en -zoals de titel al aangeeft- de montage en opzet zitten vol Godard-grappen. De film behandeld de veelkleurige manier waarop de moderne stedelingen zich de periferie van de stad hebben toegeëigend: scoutinggroepen, hondenclubs, criminelen, sporters, tippelaars, daklozen en drop-outs. De film geeft een beeld van een stedeling die de individuele vrijheid zoekt als bestaansvoorwaarde; het centrum biedt hem daarop geen perspectief. Zoals de cowboys van Godard zich provocerend losmaakten van de stedelijke samenleving uit het fotoboeken-Parijs.

Hebben we de openbare ruimte in de stad nodig om elkaar te ontmoeten of om elkaar juist te ontwijken? Van Weeber mogen we die stad opdoeken omdat we elke boodschap kunnen faxen. Toch kan stedelijk leven meer inhoud hebben dan 06-lijnen. We kunnen er allerlei culturen om de tafel vragen en elkaar onze laatste mop vertellen. Daarom koester ik het stadsbeeld uit die fotoboeken. Prince Charles heeft het allemaal over zich heen gekregen als reactionair sentiment bij de publikatie van zijn boek A Vision Of Britain. Een boek dat eerder werd opgevat als een Handvest uit Wales dan als een moment van reflectie: wat laten we achter ons, wat slaan we over, wat verleren we, wat voor steden laten we onze kinderen na? Boven de genadeloze serieuzigheid altijd nog de humor -ver daaronder de blinde gal van het cynisme. Maar daarbovenuit altijd weer: tijdloze melancholie.