Back to The Future
Platvorm 1990
Hoe spreekt de architect de beschouwer aan? Moet de beschouwer tegemoet getreden worden als nazaat van Siegfried Gidion, Nicolaus Pevsner of Leonardo Benevolo, als een centaur met het hoofd van Charles Jencks op het lijf van Ruud Brouwers? Moet de architect een Architectonisch Vertoog verbeelden, de dode architecten in herinnering brengen en collegiaal overleg openen over voortzetting van Lijnen en Ismen? Of is de architect de clowneske geveltoerist van de stad als ultiem straattheater: een knipoog naar de passant, bekkentrekken en een boertige kwinkslag die geen voorbijganger missen mag in het chaotisch alledag?
De redactie van Platvorm dwingt tot het maken van onmogelijke keuzen: humor of vertoog, voor publiek of criticus, met illustratie of kunst. Een pleidooi voor overlappende strategieën.
Een Lach en een Traan
Humor is een stadsvilla met een trompe d’oeuil van een adelaar die door de oculus van het trappenhuis een lantaarn laat zakken aan een rood koord.
Humor is de anekdote van Vickery (in Perspecta 2) over de wijze waarop Bijvoet en Duiker het kontrakt tekenden voor de opdracht van Gooiland: Bijvoet sleepte met Duikers tweede vrouw -diens eerste vrouw was in 1926 Bijvoet achternagereisd naar Parijs- de doodskist naar de achterkamer van huize Duiker. De Duitse opdrachtgever mocht nog niet weten dat Duiker zojuist was overleden.
Humor is een uit hout gesneden slak op het ingangskozijn van een van de eerste sporthallen van ons land.
Humor is het kantoor van de Nederlandse Reisvereniging op de hoek van Zeestraat en Javastraat: boven de entree een monumentale klokthermometer die de passant nog eens wijst op het pokkeweer hier.
Humor is de bruine dienstenvelop van het tijdschrift Rekenschap aan haar abonnee Rietveld: met grote letters staat erop NIET VOUWEN en Rietveld schetst er godbetert een stoel op die je uit één stuk in elkaar moet vouwen.
Humor is in een dennenbos Asplunds aula van een crematorium binnentreden: als een kabouterhuis met een enorm puntdak. Na de baardsleutel door oog en neus van een bronzen schedel op de zware deur gestoken te hebben sta je temidden van de onverwachte aanwezigheid van een witte zwevende koepel.
Humor is het polyester gekookte eitje op het timpaan van de studio’s voor Britse ontbijttelevisie van Farell; precies op de plaats waar klassieke gebouwen als het Mauritshuis een soort eikel of dennenappel torsen. En -ook humor- dat doen ze weer omdat in de 16e eeuw naast het Pantheon in Rome zo’n ding werd gevonden waarvan ze dachten dat die het timpaan van de entree bekroonde. Veel later pas bleek het een deel van een standbeeld om de hoek te zijn.
Gebrek aan hunor is het feit dat Berlage alle smeedijzeren geldbuidels moest laten zagen uit de hekwerken van de Beurs voordat deze geopend werd.
Of de Groningers Mendini’s ensemble zullen koesteren hangt af van de wijze waarop het museum zal verouderen. Mendini’s uitspraak dat het ontwerp eerder ironie beoogt (spottend het tegendeel beweren van wat men bedoelt) dan humor (vrolijk makende tegenstrijdigheden) maakt het misschien evenzeer een kind van zijn tijd als het Atomium. Wanneer en hoe Humor?
Spreken is zilver: L’Architecture Parlante
Het beeldhouwwerk van de gotische kathedralen, de faunen en andere monsters die er de vergaarbakken en spuwers van de daken vormen hebben een meerduidige betekenis: als nederig onderdeel van de hemelwaterafvoer en als onderdeel van het barokke proza dat de kerk omschrijft als het huis van God. En dat gaat met de 16e eeuwse gemeenschappelijke taal van alle edelen, paupers, boeren en handelaren: de beeldhouwkunst en architectuur.
Die ondubbelzinnigheid van de kathedraal kunnen wij met ons VWO of HAVO briefje, onze boekenkasten en vakantiereizen niet meer navoelen: niet alleen zegt de kerk ons niet méér dan dat zij een Monumentale Kerkgebouw is, ook roept de decoratie niet meer `automatisch’ de beoogde associaties op met rituelen of liturgische betekenissen. De architectuur spreekt -maar voor dovemansoren. We lezen B-I-J-B-E-L maar we vermoeden Van Dale. Noch de Baedeker, de kunsthistoricus of architect is nog in staat om ons de geheimen van een kathedraal te onthullen zonder pastoor of theoloog als tolk. De architect kan nog slechts als toerist het gebouw lezen.
Zwijgen is goud.
Zoals gezegd is het moeilijk de oren te sluiten voor sprekende architectuur; moeilijker nog is het maken van architectuur die na eeuwen in dezelfde boekdelen spreekt en telkens een ander epos verhaalt. Biedt zwijgende architectuur bestendiger oplossing?
Zwijgende architectuur vraagt er om gelezen te worden. Tot dat moment bewaart zij -miskend mokkend- haar geheimen. Een ieder moet interpreteren wat hij leest: het lezen impliceert telkens opnieuw een wisselwerking tussen individu en object. Zo geeft Eisenmans frikkerige How To Read House Ten wellicht het geometrisch kunstje van de bedenker weer -de symmetrie-as over de diagonaal is zichtbaar vanaf de bodem van het zwembad- tegelijkertijd is dat een operationeel gemaakte interpretatie na een even beperkte lezing van het werk van Terragni. Het huis zélf laat zich gelukkig op elke denkbare manier lezen.
Zwijgende architectuur lézen is een geduldige klus: de vijf boeken van Palladio en Ledoux’ L’Architecture Considerée… zijn Ludlum vergeleken bij Le Corbusier’s door hem zelf geredigeerde en uitgegeven reeks Oeuvre Complète. Alle klassieke voorbeelden van de permanente leesportefeuille die elke architectuurstudent voor zich gehad moet hebben om de lijnvoering te oefenen.
De Discipline
Een gebouw modelleren als eend, vliegende schotel of moleculair model is toegestaan na respectievelijk Venturi, Evoluon en Atomium. Of dit ten lange leste ook Architectuur oplevert is een vraag die onze kindskinderen pas kunnen beantwoorden: een pyramide -een grafheuvel met architectonische middelen- is per slot als Architectuur geaccepteerd, maar met de Hollandse Molen -een machine met architectonische middelen- is het nog niet zover.
Er zijn binnen de vliegtuigbouw, de bouwtechniek, het industrial design en de architectuur gegronde redenen waarom een vliegtuig lijkt op een vliegtuig en een huis op een huis. De scheidslijnen zijn bepaald door tradities en dit zijn flexibele membranen gebleken. Discipline staat daarbij voor de wil die membranen te onderkennen en te onderzoeken.
Architectuur heeft een eigen traditie en deze heeft zich altijd vernieuwd: typologie, tectoniek en stylistiek zijn ingangen op respectievelijk de ruimtelijke ordening, de materialisatie en het handschrift van het ontwerpen. Zo is er is geen periode in de geschiedenis aan te wijzen dat het classicisme een dode, holle ontwerpmethodiek is geweest -hoe vaak dat ook door modernisten beweerd is: ook binnen die taal zijn er voortdurend ontwikkelingen geweest, serieuze, gewaagde, humoristische en dorre toevoegingen of vernieuwingen.
Elk plan communiceert zo altijd met de boeken, de opgerolde tekeningen, de stoffige folianten en vergane schetsboeken. Zoals voetstappen in de sneeuw onopgemerkt blijven maar er toch zijn. Alleen zo kan een discipline blijven groeien, accumuleren: niet door te herhalen, te herkauwen, niet door de geschiedenis te samplen en niet door beeld-inflatie op te voeren. Saai mag maar hoeft niet; humor alleen is niet leuk: humor is bij uitstek het veld van de architectonische decoratie en de decoratieve kunsten…
Architectonische Decoratie
Met het wegvallen van de decoratieve kunst als aparte `laag’ in het architectonisch ontwerp aan de ene kant en de verzelfstandiging van de beeldende kunst in de gebouwde omgeving aan de andere kant heeft de architectuur een veelheid aan middelen uit handen gegeven. De architect heeft in goed vertrouwen de vloer gegeven aan de kunstenaar: een vertrouwen dat al te vaak is beschaamd. Er is een eindeloze stroom `omgevingskunst’ op gang gekomen: een nieuw fenomeen dat zich erop beroept een amalgaam te zijn van beeldhouwkunst, architectuur en conceptual art.
De architect zou slechts een tweetal velden resten. Venturi wees op het gebouw als metafoor: een gebouw kan op een museum lijken of een gebouw kan een schoenendoos zijn met het opschrift `Museum’. Het kwakkelend bestaan van de Chinees bij Breukelen, het Evoluon en het Atomium laat de betrekkelijkheid zien van de levensduur van dergelijke `gebouwde decors’.
Het andere veld is dat van het detail: `God is in the Detail’ vatte Foster optimistisch samen waar het om gaat in de gothiek van de high-tech. Wat in een kathedraal nog met spuwers en faunen kon, moet vandaag de dag met kantelaaf en rvs dopmoer.
Ten Aanval!
Op dit moment is de architectonische discipline in staat verloren terrein terug te winnen, zich opnieuw te profileren als Moeder der Kunsten. Niet omdat de architectuur weer in staat is macht vorm te geven of te organiseren maar omdat architectuur in staat is onze gefragmenteerde biotoop te ordenen. Deconstructivistisch zo je wilt. De architect heeft weer publiek: een publiek dat deels op de hoogte gebracht wil worden over wat de architectuur betreft en dat deels kwaliteitseisen aan gebouwen stelt zoals ze gewend is die te bezoeken als toerist: antiek of exotisch.
De geringe waardering van veel uitingen van `omgevingskunst’, haar pretentieuze aanspraken op onderbewuste schoonheidsbeleving en haar dubieuze met de mond beleden verbintenissen met de beeldhouwkunst heeft geleid tot het eigentijdser Boter Bij De Vis. De beeldend kunstenaar wordt weer geacht `iets moois’ af te leveren en op deze prestatie wordt hij afgerekend. Eenzelfde behandeling onderging de architectuur iets eerder: bij een toenemende marktafhankelijkheid is de architect immers niet langer vrij de klant een smaak op te dringen. Zoals we de populariteit van platte daken van afgelopen decennia kunnen toeschrijven aan het succes van le Corbusier vermenigvuldigd met de economische noodzakelijkheid van prefab betondakplaten. Zo ook is er het succes van het Postmodernisme vermenigvuldigd met de koopkrachtige vraag naar pluriformer architectonische uitdrukkingen.
Daar ligt nu de uitdaging aan de architectonisch ontwerper geen middel onbenut te laten: de metafoor, het detail, het ornament. En daarmee is het verschil aangegeven met dat frustrerend moment in de twintiger jaren toen de expressionistische Amsterdamse School en dorre Opbouwarchitectuur elkaar uitsloten.
Wij proberen in ons werk een kombinatie te maken tussen een inhoudelijk steekhoudende architectonische bewering en een onvooringenomen, voor de passant begrijpelijke bewering. Een humor in voetnoten en vaak nog verstopt. Veelal een ontdekkingsreis naar de uitdrukkingsmogelijkheden van de architect: ruimte en konstruktie. Maar ook een nieuw schoolgebouw dat lijkt op een `oud’ gebouw: op de plaats waar je een beschilderd fries verwacht een enorme beeldbepalende fotocollage van kunstenaar Ruud Visser (“Ik en de Wereld”). De kunstenaar is hier van harte de vloer gegeven binnen de bepaalde grenzen: geen toegevoegde gratuite oorbel of broche maar deel van een architectuur die heden en verleden wil confronteren.
illustraties:
Slak, Theresiastraat Den Haag
Een voorbeeld van een door de architect toegefluisterd grapje is een slak die als korbeel de toegang schraagt van een sportinrichting in Den Haag (arch Johan Mutters, 1896).
Een Goed Idee: Wel Vouwen
Rietvelds schets voor een stoel uit een plaat.
typologie: ledoux
De ontwerpen van Ledoux laten zich lezen als typologische reeksen maar ook op het niveau van l’Architecture Parlante: het bordeel met fallus-plattegrond, het huis voor de passermaker, het huis voor de directeur van het waterschap, de brug met stenen zeilschepen als pijlers enzovoorts. Ledoux past een wisselwerking tussen vorm en funktie toe die Duiker pas met zijn sanatorium Zonnestraal zou weten te herhalen.
stylistiek: asplund
Een crematorium met een sleutelgat in de vorm van een doodshoofd, een rechtbank met in de negge een relief van een dik agentje en een rennend boefje, een bibliotheek met als deurknop een naakte Adam of Eva, een zadelkap waarin een koepel hangt, een bacteriologisch instituut dat gebouwd is om de torenhoog in de vide opgestapelde koelcellen. Asplund gebruikt alle niveaus om te communiceren.
architectonische decoratie 1: vliegende lamp
verlichtingsarmatuur trappenhuis Institut Français d’Architecture, Rue de Tournon, Parijs. Beaux-Arts traditie van een tijdloze kwaliteit.
architectonische decoratie 2: architect (?) met zijn makette
Hildo Krops beeld van de architect Kramer, Bijenkorf Den Haag.
architectonische decoratie 3: autootje
ventilatiesparing afrit parkeerkelder woningbouw Jan Blankenstraat/Kraijenhoffstraat, Den Haag. De mal werd op het bureau van Scala gemaakt door stagair Arno de Vries.
architectonische decoratie 4: trein
doorgaande gevelband Jan Blankenstraat/Kraijenhoffstraat, Den Haag tegenover het station.
architectonische decoratie 5: de ruimte voor de architect en de ruimte voor de kunstenaar.
het ontwerp voor deze school `speelt’ met een aantal conventies van 19e eeuwse architectuuropvattingen. Deze worden gerelativeerd door het traditioneel geornamenteerde fries vrij te maken voor een beeldbepalende reusachtige fotocollage van kunstenaar Ruud Visser met als thema `Ik en de Wereld’.
architectonische decoratie 6: vlindertrap.
Brandtrap boven fietsroute, woningbouw Nieuw Sloten, Amsterdam (eervolle vermelding Staalprijs 1994).Verbijzonderde uitwerking van een bij uitstek architectonisch object.