FERNAND POUILLON (Architectenweb magazine 8 februari 2007)

februari 2007

Alarmerende berichten over starters op de woningmarkt. De marktprijzen van koopwoningen blijven stijgen, de prijzen van nieuwbouwwoningen stijgen dus mee en de hypotheekbanken moeten nu eenmaal eenvoudige en begrijpelijke limieten stellen. Het rijk zegt financiële steun toe voor die arme starters, maar een bodemloze put mag het niet worden en dus komt er een overzichtelijk steunfondsje: elke starter kan zo 30 mille meer hypotheek krijgen dan waar hij recht op heeft. Ieder huishouden dat aan boord is van het eigen woningbezit heeft immers de wind in de rug, zo lijkt het kabinet te denken.
Lost dit het woningtekort op? Zelfs de hypotheekverstrekkers zeggen direct en volmondig Nee. Het helpt geen zier om starters nog iets verder in de schulden te helpen. Immers, zolang er schaarste is blijft de marktprijs stijgen, van de bestaande voorraad en van de nieuwbouw. Wat buiten schot blijft in het volkshuisvestingsvraagstuk is de vraag hoe het komt dat er zo weinig wordt gebouwd én de soortelijke prijs van Gebouw. 
In de vorige eeuw leek de volkshuisvesting te bestaan uit een sympathieke, geleide economie tot het nut van het algemeen. De aannemer maakte aan de hand van ingeschatte mensuren, aankoop materiaal en een percentage winst en onvoorzien zijn prijs. Het kan de tijd van Berlage en Oud misschien zo gewerkt hebben maar de laatste 30 jaar worden prijzen al dan niet heimelijk door de markt bepaald. En dat is geen vrije markt maar een afspraken-markt. Zelfs Polynorm maakte verlies op die verschrikkelijke plaatstalen binnenkozijnen voor opdekdeuren terwijl ze daarvoor practisch een monopolie hadden. De werkelijke prijsvorming vindt al jaren plaats in de vorm van bulkcontracten en regionale prijsafspraken van een ondoorzichtig opererende tussenhandel met kartelachtige trekken.
Is dat helemaal nieuw? Natuurlijk niet. Tijdens de grote bouw-explosie van de wederopbouw was er in de Franse grote steden iets dergelijks aan de hand. Fernand Pouillon had als architect van grote stadsuitbreidingen in Algerije, Avignon en Marseille naam gemaakt. Zijn werkwijze bestond uit tekenen, rekenen én concurreren en hij had op al deze gebieden een bijzonder talent. Met een bevriende steenhouwer werden kettingzagen met tanden van Tungstenstaal bezet waarmee natuursteen eenvoudig en semi-industriëel bewerkt kon worden. Pouillon kreeg octrooi op betonconstructies, geluidwering, thermische isolatie en met behulp van dit geheel eigen bestek kon hij appartementen bouwen voor iets meer dan de helft van de gangbare prijs. Maar dan met gevels van natuursteen. Toen Pouillon met enige moeite in de regio Parijs bouwgrond kon verwerven waar voorheen autofabrieken stonden was de maat vol.
Pouillon werd door gezamelijke actie van beleggers en bouwers van grote woningbouwcomplexen pootje gehaakt, een faillisement ingestort en belandde in de cel. Hij schreef er twee fantastische boeken over het vak (‘Mémoires d’un Architecte’ en ‘Les Pierres Sauvages’ ed. Seuil), kwam vrij en emigreerde naar Algerije. In de zeventiger jaren en na een tweede carrière, werd hij gerehabiliteerd door de staat.
Wanneer de marktprijs van een woning jaren achtereen stijgt verdient de ontwikkelaar er het eerste jaar aan, het tweede jaar wil de aannemer ook een deel van de meeropbrengsten, in het derde opvolgende jaar hebben de onderaannemers en installateur door dat ze te weinig beuren en na vier jaar zijn de leveranciers van materialen aan de beurt om hun deel te eisen. Resultaat is een tendens waarbij de kwaliteit vervlakt en de prijs blijft stijgen. Om meer te bouwen is domweg greep nodig op grondbezit, het bouwrecht, het initiatief en greep op een bouwmarkt. Binnen vijf jaar is dat een feit en maken we de eerste ‘Pouillon’-stadjes.