Carel wilde wonen (Architectenweb magazine 10 mei 2007)

mei 2007

Carel wilde wonen

en bouwde op Curaçao welstandsvrij zijn eigen huis. En om zijn investering veilig te stellen ontwierp hij ook het huis waarop hij uitkijkt, dat van buurman Struycken. Zijn huis is, samen met het huis voor zijn ouders in Veere (jeugdwerk, nu onherkenbaar verminkt) het mooiste wat hij ooit ontwierp. De hype van het ‘Wilde Wonen’ viel samen met de afschaffing van de soviet-woningbouw die Nederland na bevrijding in haar greep hield. Woningtekort, massaproductie, galerij-flats, Bogaers-woningen –productivisme en een old–boys–network van corporaties, eigenwijze architecten, wethouders, ‘kwaliteitsadviseurs’, opdek-deur fabrikanten, bouwsystemen en prijskartels van de handelaren in bouwmaterialen. Deze Yakuza maakt in Nederland al meer dan zestig jaar de dienst uit en weet het corporatisme van de wederopbouw ten eigen bate levend te houden –van distributieplanologie tot kozijngaranties. Toen de overheid in de jaren negentig het infuus bij de corporaties eruit trok en hen met een bruidsschat naar buiten stuurde was de ‘Wende’ een feit. Ontwikkelaars besprongen het gat in de markt en BNA Voorzitter Weeber shockeerde met zijn flirt met de volkstuin. En zoals zo vaak had hij gelijk maar wist het geen richting te geven. Weebers volkstuin-wandeling op televisie diende om aan te geven dat ‘de mensen’ op de tuin op een ander manier omgaan meet verbeelding en realiteit en het daarbij niet erg vinden als er een begrijpelijke bandbreedte is waar iedereen zich aan moet houden. Weeber memoreerde en passant dat Nederlanders in het algemeen elke practische band met bouwen hebben verloren –net als met het slachten van vee. Het particulier opdrachtgeverschap is dus een zaak van lange adem en vereist een andere cultuur. Bouwbesluit, duurzaamheidstoets, GIW en Eigen Huis lijstjes én de architectenhonoraria maken particulier opdrachtgeversschap voorlopig een hordeloop voor een verlichte hogere inkomensgroep –net als in de 17e en 18e eeuw. De gemeente Almere wil ook de middenklasse motiveren en gaat ‘Wilde Wonen’ wijken bouwen. De gekozen modernistische architecten en stedenbouwers wisten blijkbaar altijd al zo goed wat de bewoner wil. De eerste makettes laten bloedeloze stedenbouw en dillettante vormverzamelingen zien: daar gáat het dus helemaal niet om, ook niet bij de middenklasse. Het gaat ook helemaal niet om ‘alleen maar zeggenschap over de eigen woning’: voor de grachtengordel golden bebouwingsregels voor alle particuliere opdrachtgevers maar de stad bleef niet achter en investeerde in de torens van Hendrick de Keyser, grachten, kades en bruggen. Bezie het omgekeerde in het nieuwe Vroondaal bij Den Haag waar de welstandstoets goeddeels is afgeschaft en er een minimale stedenbouwkundige toolbox over woningfront en kavelbreedtes lag. De gemeente pondt echter de grond doodleuk uit zonder zich aan die eigen, eenvoudige regels te houden. Het resultaat is dat stuk voor stuk aantrekkelijke en kostbare woonhuizen zonder de zegen van omringende tuin en bomen zijn verzameld: eerder een overslagterrein van droomhuizen dan een villawijk. Omdat de gemeente zich niet aan de vooraf bekende regels houdt is er een reeël risico dat de waarde van de individuele investering voor eigenaar en hypotheekverstrekker niet gezekerd is of zelfs achteruit gaat. Dát is precies wat ‘New Urbanism’ in de Verenigde Staten heeft weten vorm te geven door juist bij gebrek aan overheid vooraf voor elkaar bebouwingscodes vast te stellen en voorzieningen te garanderen aan investeerders. En wanneer ‘de mensen’ een kleinschalig schilderachtig centrum met winkels en werkruimten wilen en een buurtje met gebogen lanen en huizen en winkels met rieten kappen –dóe dat dan gewoon Adri.